Casimier Lambin, koekbakker of koekenbakker?

Brood-, beschuit-, koek- en kleingoedbakker Casimier Lambin had een bakkerij en bakkerswinkel op de hoek van de Steenstraat en de Grote Markt te Hulst. In de stad werd er al enige tijd gefluisterd, dat hij zijn facturen niet betaalde en dat was zijn eer te na. De achterbakse roddel en achterklap bleek zo hardnekkig, dat hij in december 1871 ziedend  naar Frederik Verwilghen, de uitgever van Het Hulsterblad, beende om een advertentie te laten plaatsen onder de veelzeggende titel ‘Laster is Laster’. Hij garandeerde, dat iedereen, bij wie hij voor welke leverantie of dienst dan ook in het krijt stond, zijn rekeningen bij hem indienen, onder het voorbehoud, dat het alleen regtvaardige rekeningen betrof. In dat geval zou hij in gangbare specie, d.w.z. 

Advertentie in Het Hulsterblad 17 december 1871, blz. 2

‘in klinkende munt’ betalen. Klare taal, al lijkt het voorbehoud ‘rechtvaardige rekeningen’ erop, dat een aantal nota’s  inderdaad niet door hem betaald was.

Cartoon van Mark Retera, 22-07-2013

Deze publieke oproep in het plaatselijk weekblad was misschien wel de beste munitie om de zwartmakerij de kop in te drukken, want heel Hulst was toch al op de hoogte van de affaire. De openlijke belofte van stipte betaling van de rekeningen zou het kernargument van de vuilspuiters onderuit halen, mits Lambin zijn woord hield. Deed hij dat niet, dan zou Jan Publiek hem nog meedogenlozer aan de schandpaal nagelen. In dat geval mocht hij zowel het ergste vrezen voor zijn goede naam als voor zijn broodwinning. Het trof in dit verband niet, dat vijftien jaar eerder op het huis van zijn vader, Louis André Lambin, eveneens broodbakker te Hulst, vanwege grote schulden beslag was gelegd en het pand daarna in het openbaar was geveild. Dit treurige voorval zal voor grote problemen gezorgd hebben in het gezin Lambin en er waren nog meer vervelende gebeurtenissen, die erop wijzen, dat Casimier geen gemakkelijke jeugd en jongvolwassenheid heeft gehad.

Casemirus Lambin werd op 16 december 1832 in Hulst geboren als het vierde kind van Louis André Lambin en Dorothea Castermans. Nadat hem eerst een eenjarig zusje was ontvallen, verloor hij op 7-jarige leeftijd zijn moeder. Zij was pas 33 jaar en liet haar man met zes minderjarige kinderen achter. Na zijn lagere schooltijd kwam Casimier terecht in de scheepvaart en huwde begin jaren ’50 (van de 19e eeuw) Bartina (of Bertina) Rosalia Sponselee uit Boschkapelle bij Vogelwaarde1. Het echtpaar woonde in Antwerpen, wat mogelijk samenhing met Casimiers’ beroep als scheepshofmeester 2.
De levenswandel van bakker Lambin verliep niet geheel vlekkeloos. Hij had als gevolg van een handgemeen aan de regter pols een teeken van een bajonetsteek en de regter ringvinger eenigsints stijf ontstaan door een steek of pistoolschot[ note]No 1, Register van het Huis van Bewaring te Hulst, toegangsnummer. 254, Strafinrichtingen Zeeland, 1809-1973, inventarisnummer 97, inschrijvingsnummer. 97; No 2, Register van het Huis van Arrest te Goes. toegangsnummer 254, Strafinrichtingen Zeeland, 1809-1973, inventarisnummer. 91, inschrijvingsnummer 805.
[/note]. Deze verwondingen waren opgetekend, toen Casimier in 1857 in aanraking kwam met justitie, op verdenking van diefstal van goederen en geld. Opgebracht door veldwachter Hendrik Mogge op 23 mei 1857, verbleef hij een paar dagen in het Huis van Bewaring te Hulst in afwachting van zijn rechtszaak. Op 26 mei volgde zijn transport naar het Huis van Arrest te Goes en – na de veroordeling – op 18 juni een enkele reis naar Rotterdam om daar zijn straf uit te zitten.

Goese Courant, 26 maart 1855.

Als gevolg van een structurele betalingsachterstand was in 1855 na beslaglegging  het huis(gedeelte) van de vader van Casimier Lambin, bij openbare veiling bij opbod verkocht om de schulden te voldoen. Deze gebeurtenis deed de reputatie van Casimier geen goed, omdat niet alleen bij zijn vader. maar nu ook bij diens zoon problemen bij de financiele verplichtingen ter discussie stonden. Hoe erg dit alles voor de persoon in kwestie ook mocht zijn: het was  koren op de molen van de notoire roddelaars.

Gedeelte van de beschrijving van het signalement van Casimier Lambin uit het signalementsregister van het Huis van Arrest te Goes op de dag van aankomst, 26 mei 1857

(Register van het Huis van Arrest te Goes nr. 2, toegangsnr. 254, Strafinrichtingen Zeeland, 1809-1973, signalementsregister, volgnommer 973)

Nadat Casimier het zeemansleven verruild had voor het bakkersbedrijf in Hulst, ging het in 1862 opnieuw mis, toen hij werd vastgezet op verdenking van diefstal gepleegd bij nacht in een bewoond huis door middel van binnenbraak 3. Na een nogal lang voorarrest van 27 februari tot 31 mei 1862 in het Huis van Arrest te Goes en aansluitend in het Huis van Justitie te Middelburg, kwam het Provinciaal Gerechtshof van Zeeland tot vrijspraak en stelde hem direct op vrije voeten. Desondanks zal ook dit incident de beeldvorming over Casimier Lambin nadelig hebben beinvloed. Behalve zijn bakkersbedrijf had Lambin, volgens een aantekening in het register van het Huis van Justitie te Middelburg, nog een andere inkomstenbron als commissionair 4.

Ruim anderhalf jaar na de boze advertentie ‘Laster is Laster’ bleek, dat de boze tongen toch het gelijk aan hun zijde hadden gehad. De Arrondissementsrechtbank te Goes verklaarde bij vonnis op 24 juni 1872 Casimirus Lambin in staat van faillissement. Een paar dagen later werd de boedel met opgave van de geschatte waarde beschreven en zoveel mogelijk verzegeld. Door de officiële kennisgeving was het direct duidelijk dat Casimier Lambin zo lang zijn schulden niet meer had betaald, dat zijn schuldeisers via de rechtbank hier een einde aan wilden maken. Vanaf nu zou de door de rechtbank aangewezen curator ervoor moeten zorgen dat de failliete boedel te gelde zou worden gemaakt om de schuldenlast zoveel mogelijk te vereffenen. Hoewel het in dit geval juridisch gezien slechts een eenvoudige bakkerij met winkel betrof, duurde het hele proces tot aan de liquidatie, de laatste fase van rekening en verantwoording, liefst vijeneenhalf jaar.

De openbare bekendmaking van het faillissement van Casimirus Lambin door het vonnis van de Arrondissementsrechtbanktte Goes op 24 juni 1872.

(bron: 29-06-1872 Het Hulsterblad 374, 1)

Mr. Petrus Hollingerus Pijpers, kantonrechter te Hulst, was belast met het beschrijven, waarderen en verzegelen van de gefailleerde boedel van broodbakker en winkelier Casimier Lambin. In tegenwoordigheid van Jan van Binsbergen, griffier van het kantongerecht en van de ongelukkige “gefailleerde” Lambin nam het werk twee dagen in beslag. Van de inventaris werd een officieel ambtelijk verslag opgemaakt (het proces-verbaal), waarin werkelijk alles minutieus was opgetekend. Alle tot het faillissement behorende eigendommen moesten immers ten bate van de schuldeisers zo goed mogelijk te gelde worden gemaakt. In het pand Steenstraat/hoek Grote Markt (destijds wijk B43) werden de goederen “met rood lak en wit lint en het gewone zegel van het Kantongerecht” verzegeld. Sommige boedeldelen die“niet vatbaar voor verzegeling”, waren, omdat zij bijvoorbeeld te groot waren, zoals stapels brandhout, kwamen onder toezicht en bleven deel van het faillissement.

(foto: rkd.nl/images/180469, Nederlands Instituut voor
Kunstgeschiedenis, Fotoalbum 2e Kamerleden ca 1875)

Het begin van het proces-verbaal van de failliete boedelbeschrijving van Casimirus Lambin en zijn echtgenote Bartina Sponselee, opgemaakt op 26 en 27 juni 1872.

(Zeeuws Archief, Faillissementsdossiers rechtbanken 1815-1939, toegangsnr. 700, Arrondissementsrechtbank Goes, Inventarisnr. 345.)

(beeldbank.cultureelerfgoed.nl, documentnr. 65224; fotograaf G. Th. Delemarre.)

Op deze foto uit oktober 1956 met het hoekpand ‘Estaminet Veemarkt’ (destijds wijk B43, nu Steenstraat 2) heeft het gebouw zijn beste tijd wel gehad. Als we de zeer karige en sjofele boedelbeschrijving uit het faillissementsdossier mogen geloven, was het in 1872, toen Lambin er zijn bakkerij, bakkerswinkel en woonruimte had, met de staat en inrichting van dit perceel niet veel beter gesteld. Uit het proces-verbaal bljkt, dat de begane grond was verdeeld in winkelgedeelte, een kamertje als bergplaats, een grotere zitkamer en nog een vertrekje met een bedstee. Er was sprake van een klein buitenplaatsje met stal met verscheidene berghokjes en ruimte voor takkenbossen als brandhout voor de oven, die mogelijk ook op dit achterplaatsje was. De eerste etage had drie slaapkamers, waar de kantonrechter en de griffier in een ervan de persoon van Gilles Cappendijk aantroffen. Hij gaf aan de eigenaar van het pand te zijn en woonde in de kamer, waar hij zich bevond. Gilles claimde, dat alle roerende zaken in het vertrek zijn eigendom waren en stond een visitatie daarvan niet toe. De zolder was in gebruik als opslagruimte voor meel, rijst en allerlei grutterswaren. Hoewel de vertrekken in het huis alle een duidelijke eigen functie hadden, waren ze allemaal deels of helemaal in gebruik om met name bakkerijgerelateerde producten te stouwen.

(Zeeuws Archief, Faillissementsdossiers rechtbanken 1815-1939, toegangsnr. 700, Arrondissementsrechtbank Goes, Inventarisnr. 345.)

Het document van de boedelbeschrijving in het woon-winkelpand van de twee schuldenaars Lambin is een triest getuigschrift van het leven van een echtpaar, dat over een periode van jaren was afgegleden in een neerwaartse spiraal van geploeter in de broodwinning zonder het hoofd boven water te kunnen houden. Op een geschilderd kabinet en een bureau na trof de kantonrechter nauwelijks iets van waarde aan. In plaats van een ameublement was alleen sprake van een paar stoelen en wat tafeltjes; een minimale inhoud in de weinige kastjes, deels beschreven als ‘ los goed’ en ‘rommel’; in de bedstee wel  beddegoed, maar van enige verdere uitzet werd niet gerept; wel een mand met oude kleding, maar geen voorraad kleren in een kast; geen servies, wel losse kop en schotels en verspreide huisraad; geen geldkistje, alleen wat los muntgeld in broek- en schortzak; een keukenvertrek met inventaris komt in de beschrijving niet voor. Het overgrote deel van de beschreven roerende  eigendommen bestond vanzelfsprekend uit bakkersgereedschap en bakkerijgrondstoffen. Met name het bakkersmateriaal lag door het hele huis verspreid, soms in flessen, blikken, dozen en zakken, maar veelal los zonder enige verpakking. Zo wordt in bovenstaand fragment onder meer vermeld “negen en dertig chinasappelen, zestien citroenen; “drie en zestig koeken in soorten”. Merkwaardig genoeg was er in de schappen en op de winkeltoog veel minder aan koopwaar als koekjes, peperkoek, chocolade, suikerbonen e.d. aanwezig, dan overal elders in het huis. Meermaals zijn producten bedorven, zoals hierboven “een mandje met verrotte citroenen”. Het geheel komt  nogal wanordelijk, ongeorganiseerd en vies over, precies alsof de Lambins de hoop al langer hadden opgegeven.

Vier maanden na de boedelbeschrijving op 26 en 27 juni 1872 verscheen op 12 oktober in het Hulsterblad de aankondiging van curator Augustinus van Waesberghe, kandidaat-notaris te Hulst, dat deurwaarder De Ridder op 31 oktober zou trachten de gefailleerde boedel van Casimirus Lambin in het openbaar te verkopen. De  opsomming was kort, want het aangeboden spul stelde niet veel voor. We weten precies, wat de opbrengst was, want die werd later uiteraard zorgvuldig genoteerd in de balans bij de rekening en verantwoording t.b.v. de liquidatie (8 november 1877).

(Zeeuws Archief, Faillissementsdossiers rechtbanken 1815-1939, toegangsnr. 700, Arrondissementsrechtbank Goes, Inventarisnr. 345.)

Zonder bezit in de vorm van onroerend goed (een huis, grondbezit), waardepapieren, ontvangen rente e.d. leverde de schamele boedel van het echtpaar Lambin ƒ 427,95 op, welk bedrag vermeerderd kon worden tot ƒ 602,-  door nog aangefroffen muntgeld, het innen van een paar openstaande facturen door de curator en de opbrengst van drie elders opgeslagen stapels brandhout voor de oven. 

Het informeren van de schuldeisers en het onderzoek naar de juistheid van hun vorderingen was voor de curator veel tijdrovender dan de afwikkeling van de beschrijving en de verkoop van de failliete boedel. Lang niet altijd waren alle schulden bekend en daarom verschenen er in verschillende dag- en weekbladen openbare aankondigingen van  faillissementen en uitnodigingen om op  bepaalde dagen in een bepaalde rechtbank te verschijnen “tot verificatie hunner vorderingen”. Deze oproepen werden een aantal keren en voor verschillende datums herhaald. De curator moest immers bepalen of de vorderingen echt waren: is een rekening authentiek, zijn bestelde goederen geleverd, heeft de levering voor of na het faillissement plaatsgevonden, komen de administratie’s van de schuldeisers en schuldenaars overeen? De waarheidsvinding kon, afhankelijk van de complexiteit van het bepalen van de echtheid van een vordering, korter of veel langer duren. Meestal verschenen beide beide partijen op de verificatievergaderingen om met hun toelichting om de schulden vast te laten stellen. De meeste schuldeisers kwamen zelf of lieten zich vertegenwoordigen, sommigen handelden de verificatie  schriftelijk af. In het bankroet van Casimirus Lambin verschenen negenentwintig schuldeisers om hun vorderingen te laten verifieren. Zeven van hen hadden grote tot zeer forse bedragen te goed; E. Brugman uit Rotterdam ƒ 467,45; drie schuldeisers uit Amsterdam respectievelijk ƒ 491,12, ƒ 401,56 en 710,84; J. Heijndrix uit Brugmolen ƒ 538,-; Van Beest uit Delfshaven ƒ 350,-; Th. Stokes uit Utrecht ƒ 662,75. Samen met de claims van de tweeëntwintig andere schuldeisers bedroeg het totale bedrag aan niet betaalde facturen met ƒ 5680,96, bijna het tienvoudige van de opbrengst van de failliete boedel. Op grond hiervan was het nu al duidelijk, dat allen, die iets te vorderen hadden, achter het net zouden vissen. De gedupeerde crediteuren moesten, zoals eerder al vermeld, in dit bankroet ruim vijf jaar wachten (tot 8 november 1877) om te horen, dat ze niets van hun schuldvorderingen zouden terugzien. Uit de dossierstukken is op te maken waarom het moment van de liquidatie zo lang op zich liet wachten.

Advertenties van de curator in de Goesche Courant uit augustus 1872 (links) en september 1872 (rechts) aan de schuldeisers in het faillissement van Casimirus Lambin. 

Terwijl de afwikkeling van het bankroet zich buiten de openbaarheid voortsleepte, woonde de gewezen bakker nog bijna twee jaar onafgebroken in Hulst. Waar hij verbleef en of hij zijn gezin (bij het faillissementsvonnis op 24 juni 1872 was zoon Carolus 16 jaar en dochter Maria 12 jaar) zelf kon onderhouden of dat familie of armenzorg zich over hen ontfermde, onttrekt zich aan onze waarneming. Het onfortuinlijke gezin woonde in ieder geval vanaf eind maart 1874 niet meer in het pand op de hoek van de Grote Markt en de Steenstraat, volgens een advertentie in het Hulsterblad had horlogemaker Bernard Moors daar rond die tijd zijn nering geopend5.

Nog eenmaal deed Casimier Lambin in Hulst van zich spreken en alweer in een door hem zelf opgeroepen sfeer van ‘laster’.De aanleiding was de aanhouding op 19 juli 1873 in Hulst van de van paardendiefstal verdachte Florent Strooband, landbouwersknecht te Sint Jansteen, door wachtmeester der marechaussee De Le Lijs . Deze Strooband liet zich echter niet zomaar in zijn kraag vatten en omdat de politieman alleen was, liep de arrestatie uit op een hevige worsteling, waarbij De Le Lijs minutenlang vergeefs de hulp inriep van omstanders. Het Hulsterblad, dat het voorval uitvoerig versloeg, wist te melden, dat ook de in het publiek aanwezige Casimier Lambin geen hand uitstak. Zelfs niet toen de in het nauw gebrachte politiemande onfortuinlijke  broodbakker bij zijn naam noemde en hem wanhopig toeriep “Help me toch, het is de paardendief”. Uiteindelijk schoten bierbrouwer Honoré Fassaert en hoofdonderwijzer W. Buitendorp uit Clinge toe en wisten samen met de marechaussee de dief te overmeesteren en af te voeren naar het Huis van Bewaring6. De plaatsing van het krantenartikel, dat ook nog eens gretig werd overgenomen door andere dagbladen, was alweer voldoende om Lambin de gordijnen in te jagen en reeds in het volgende nummer van de Hulster krant stond een ingezonden advertentie, waarin Lambin de “Weledelen Heer Redacteur van het Hulsterblad” betichtte van “laster’:

De tweede advertentie van Casemirus Lambin in twee jaar tijd in Het Hulsterblad wegens vermeende ‘laster’.
(Het Hulsterblad 02-08-1873, 431, 2).

Op 13 maart 1874 hielden Casimier Lambin en zijn echtgenote Bartina Sponselee het in Hulst voor gezien. Het gezin vertrok met dochter Maria, maar zonder zoon Carolus naar Antwerpen. Eind juni 1874 kwam het echtpaar zonder de dochter voor een verblijf van een maand terug, wellicht om nog wat zaken af te ronden en in ieder geval om hun zoon mee terug te nemen naar Antwerpen (30 juli 1874). Vader, moeder en dochter kwamen nooit meer terug, maar opmerkelijk genoeg liet de nog maar 18-jarige Carolus Lambin zich in Hulst inschrijven op 20 november 1874 onder vermelding van het beroep ‘ bakker’, samen met zijn echtgenote Anna Moermans Op 8 april werd hun zoon Josephus geboren en op 19 juni 1875 vertrok het gezin naar Antwerpen. Hierna wordt het spoor dunner maar is nog enigszins te volgen vanwege de voortdurende verhuizingen. Bartina Sponselee vertrok na anderhalf jaar uit Antwerpen en werd in het bevolkingsregister van Rotterdam op 7 februari 1876 als ‘gezinshoofd’ ingeschreven met dochter Maria Johanna op het adres Bogaertstraat 47. Haar man Casimier woonde op dat moment dus niet bij haar en de reden waarom lezen we in zijn registratie als ‘gezinshoofd’ op 17 juli 1877. Bij de inschrijving staat onder ‘vorige woonplaats’ aangegeven “Stoker op de Cornelis de Wit”. Op enig moment moet Casimier Lambin in Antwerpen aangemonsterd zijn op een schip vlak voor zijn inschrijving op 17 juli 1877 uit de scheepsdienst zijn ontslagen. 

Middelburgsche Courant 02-11-1877, 2

Casimier en Bartina woonden nog steeds in Bogaertstraat 4 te Rotterdam toen begin november 1877 in een aantal dagbladen de laatste stap in het faillissement werd aangekondigd: het afleggen van rekening en verantwoording door de curator. Op 8 november 1877, de zittingsdag in de Arrondissementsrechtbank te Middelburg, hadden noch de ‘gefailleerde’ Lambin, noch de schuldeisers gehoor gegeven aan de uitnodiging om te verschijnen. Waarom ook? Casimirus 

Lambin was zijn zijn roerende goederen, maar ook zijn zeer grote schulden al kwijt geraakt en de crediteuren staken echt geen tijd en geld in een reis naar Middelburg in de wetenschap hooguit een grijpstuiver te krijgen. Niet alleen oversteeg het totaalbedrag van de schuld van Lambin de opbrengst van zijn failliete boedel met bijna het tienvoudige, maar ook had de afwikkeling van de kosten van het faillissementsproces voorrang op de vorderingen van de schuldeisers.

(Zeeuws Archief, Faillissementsdossiers rechtbanken 1815-1939, toegangsnr. 700, Arrondissementsrechtbank Goes, Inventarisnr. 345.)

Bovenstaand detail uit de ‘rekening en verantwoording’ in het bankroet van Casemirus Lambin toont de  kostenposten i t/m m, die direct te maken hadden met de afwikkeling. Het totaalbedrag van ƒ 545,37 was bijna net zo hoog als dat van de verkochte boedel ƒ 602,17. Bij een faillissementszaak was dan ook een scala aan administratieve en personele kosten, waarvan de curator er geen enkele over het hoofd zag: bijvoorbeeld de honoraria voor griffiers, rechters, deurwaarders, de curator zelf, reiskosten, briefpost, telegrammen, verzegeling en inventarisatie van de boedel, vergoeding voor de bewaarders van de niet verzegelde boedelonderdelen, advertenties, veiling kosten van de verkoop van de boedel. Het te verdelen bedrag, dat ten slotte overbleef voor de gedupeerde crediteuren was een beschamende 1% van het totaalbedrag van de vorderingen. Voor de schuldeisers zat er niets anders op dan de oninbare vorderingen af te boeken.

(fotos.serc.nl/zuid-holland/rotterdam/rotterdam-20381)
De Lange Pannekoekstraat in Rotterdam

De Lange Pannekoekstraat in de jaren ’30 van de 20e eeuw, het tweede onderkomen van de Lambin’s in Rotterdam

Vier dagen na de finale liquidatie van het faillissement overleed Casimiers echtgenote Bartina Sponselee op 50-jarige leeftijd. Ongeveer anderhalf jaar later trouwde hij met Angenietje van der Net (02-04-1879) en nog steeds werd er veel verhuisd. In Rotterdam van de Lange Pannekoekstraat, naar de Maaskade en de Eendragtstraat. In 1884 naar Asperen, 1886 naar Den Haag enin 1890 weer terug naar Rotterdam en als laatste woonplaats opnieuw Den Haag. Op 10 augustus 1907 stierf Casimirus Lambin in deze stad, 74 jaar oud. Van het bakkersvak is het nooit meer gekomen en Casimier is nog lang ‘stoker’ van beroep geweest, hetzij op een schip, hetzij op een locomotief. Mogelijk hing de gedurige verandering van adres samen met zijn beroep of het was een symptoom, dat het financieel nog steeds niet goed ging.

Faillissementen bij kleine neringdoenden en handelaren waren helaas geen incidentele gebeurtenissen. Wie in het Zeeuws Archief de chronologische dossiers doorneemt komt voor Hulst en andere gemeenten zelfs over korte perioden veel gevallen van bankroet tegen. Men had eerst inventaris, gereedschappen en grondstoffen gekocht voor alles wat tot het vak en winkel behoorde om te kunnen starten. Als de inkomsten dan tegenvielen  kwam de nering al snel in een vicieuze cirkel terecht. Facturen werden steeds later of helemaal niet meer betaald, terwijl er toch voortdurend materialen ingekocht moesten worden om te  blijven verdienen. Bij de almaar toenemende schulden tegenover de ontoereikende inkomsten was de situatie op een bepaald moment onhoudbaar en vroeg de schuldenaar of de groep schuldeisers een faillissement aan. Winnaars waren er bij een bankroet zelden, omdat de openbare verkoop vande boedel en onroerend goed (als dat er al was!) doorgaans veel lager was dan het totaalbedrag van de crediteuren. Daarnaast werden van de opbrengst alle tot het faillissement behorende activiteiten, zoals administratei, juridisch personeel, reis- en portokosten, met voorrang betaald uit de opbrengst van de inboedel. Voor de betrokken gezinnen was een bankroet een persoonlijk drama. Men was de schulden dan wel kwijt, maar ook de broodwinning, je hele huisraad, eventueel je woning en sociaal gezien je goede naam.
In dit verband had Casimier Lambin zijn reputatie al verspeeld voordat hij op de fles ging. Hij trok via adverteren in het Hulsterblad fel van leer tegen de laster over wanbetaling van zijn kant op het moment dat hij al langer diep in de schulden stak en feitelijk insolvent was. Het leedvermaak en kwaadaardig geroddel over de financiële rampspoed van Lambin was uit het oogpunt van fatsoen erg laagharig, maar de addertongen hadden wel gelijk en dus was het geen laster. Het lot van de ongelukkige bakker en zijn gezin was een persoonlijke tragedie, maar hij had zich in zijn advertentie danig overschreeuwd.

  1. De huwelijksakte van Bartina en Casimier is niet aangetroffen, maar omdat hun eerste kind, Carolus Ludovicus in april 1856 is geboren, zal het huwelijk niet lang daarvóór zijn gesloten.
  2. Een hofmeester is aan boord van een schip verantwoordelijk voor de voeding van de bemanning of in het geval van een passagiersschip belast met de algemene verzorging van de passagiers.
  3. No 2, Register van het Huis van Arrest te Goes, toegangsnr. 254, Strafinrichtingen Zeeland, 1809-1973, inventarisnummer 91, inschrijvingsnr. 934; Register van het Huis der Justitie te Middelburg toegangsnr. 254, Strafinrichtingen Zeeland, 1809-1973, inventarisnummer nr. 351, inschrijvingsnummer. 707
  4. Een tussenpersoon, die onder zijn eigen naam werkzaamheden uitvoert in opdracht van en voor rekening van een ander. Voor deze dienst ontvangt de commissionair een vergoeding (commissie).
  5. Het Hulsterblad 28-03-1874, 2
  6. Het Hulsterblad 26-07-1873, 1
  7. Bevolkingsregister Rotterdam 1860-1880, wijk 12-193, nr. 274
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief