Een Zeeuws-Fries gezin in beeld

Portretten van het gezin Hattinga

De vier pendanten weer voor het voetlicht

De uit Sneek in Friesland afkomstige Abdias Hattinga was sinds 1694 predikant van de Nederduitsch Gereformeerde Kerk 1 in de gemeente Midwolde-De Leek in Groningen. In het uiterste zuidwesten van de Verenigde Provinciën kwam in 1702 in Sluis een predikantenplaats vrij en het was – en is nog steeds – gebruik, dat een kandidaat niet zelf solliciteert, maar door het bestuur van de kerkelijke gemeente, de kerkenraad, wordt ‘beroepen’ om het ambt te aanvaarden.
De keuze viel op de ‘dienaar van woord Gods’ in het verre Midwolde, die met zijn gezin en inboedel een flinke reis van zo’n 380 kilometer van Groningen naar Staats-Vlaanderen moest maken om zijn nieuwe ‘bediening’ te bereiken. De echtgenote van Abdias’, Maria Thielenius, was een uit Middelburg afkomstige Zeeuwse van aanzienlijke afkomst en zij kwam als gevolg van de verhuizing veel dichter in de buurt van haar familie te wonen. In het jaar voor de afreis naar Staats-Vlaanderen lieten de gezinsleden zich portretteren: vader Abdias, moeder Maria, de dochters Anna en Elisabeth en zoon Willem Tiberius.
Van dochter Catharina Maria is geen portret overgeleverd.

De verbindende schakel met Hulst werd later Willem Tiberius Hattinga, die hier ter stede als geneesheer, schepen, burgemeester en – samen met zijn zoons – als cartograaf een belangrijke rol speelde. Veel later hebben zijn nakomelingen deze doeken geschonken aan het Streekmuseum De Vier Ambachten in Hulst.
Met recht hingen de vier doeken geruime tijd als ‘pendanten’ 2 naast elkaar in een van de zalen van het museum, zij het zonder enig biografisch en iconografisch bijschrift. Eerst  heeft men deze thematische rangschikking losgelaten door drie van de vier schilderijen op te bergen in de archiefruimte van het gemeente Hulst. Daardoor hing in de zgn. ‘vestingkamer’ alleen nog het portret van Willem Tiberius, zonder enige samenhang te midden van andere objecten. Als gevolg van de verhuizing van het museum naar een ander gebouw in 2022 en een volledig nieuwe opzet van de presentatie zijn de vier schilderijen definitief uit beeld.
Dit artikel brengt de vier beeltenissen uit het Fries-Zeeuwse gezin Hattinga opnieuw samen voor het voetlicht, ieder met een korte levens- en beeldbeschrijving.

Handtekening W. Arentsen fecit, 1701 Hulst schilderij Hattinga

Streekmuseum De Vier Ambachten Hulst, foto auteur.

Het schilderij  met de zusjes Elisabeth en Anna is gesigneerd en gedateerd – in oud-Nederlands schrift – met W. Arentsen fecit (heeft het gemaakt’ 1701.
Van deze niet nader te identificeren schilder is ook een aantekening bewaard gebleven met de vermelding, dat hij enige portretten voor de familie heeft gemaakt
3. Ten slotte zijn er sterke stilistische overeenkomsten tussen de schilderijen. Om deze drie redenen ligt het voor de hand te veronderstellen, dat ze alle vier in 1701 zijn gemaakt, vóór het vertrek naar Sluis. De kwaliteit van de doeken behoort niet tot het topsegment der grote meesters.

Abdias Hattinga
(gedoopt te Sneek 7 februari 1664 begraven te Amsterdam 29 september 1731)

Tijdens een reis in 1731 naar Amsterdam om bij gegoede burgers goede gaven te verwerven voor het afgebrande weeshuis in Sluis werd dominee Abdias Hattinga ernstig ziek en stierf aldus ‘in het harnas’. Zulke onbaatzuchtige sociale bewogenheid was typerend voor hem en had hij in 1715 al geëtaleerd met bijeen gebedelde fondsen voor de herbouw van de in 1708 door het vuur verteerde kerk in Waterlandkerkje.
Maar deze Bedienaer des Godlijcke Woorts had ook een veel minder aangename kant. Dertien jaar lang zocht hij de keiharde confrontatie met dominee Johannes van Leeuwen, zijn ambtgenoot in Sluis. Voortdurend beschuldigde hij hem van valsche leeringe en maakte  hij hem ook met nog andere verdachtmakingen zwart. Bij iedere bemiddeling of onderzoek door de kerkenraad, het stadsbestuur en de classis 4, kon of wilde Abdias zijn aantijgingen niet hard maken. Toch kwam hij hier steeds mee weg en zijn pennenstrijd en ordinaire scheldpartijen hielden aan.
Ook al ontving hij als predikant een ruim salaris, toch zat het gezin voortdurend in grote financiële problemen door het krampachtig ophouden van de status van de hoogste kringen, waartoe het geslacht van zijn echtgenote behoorde. Abdias had veel landbouwgrond in erfpacht 5 en in eigendom had en leek aldus voor de buitenwereld rijk, maar de aanzienlijke rente op de geldleningen en de pachtbetalingen hingen als een molensteen om zijn nek. Tot overmaat van ramp probeerde hij een grote financiële klapper te maken met een bizarre onderneming. Hiervoor reisde hij af naar St. Petersburg in Rusland, waar hij nota bene de tsaar wilde overhalen om te participeren in zijn hersenspinsel van een soort ‘Russisch-Staats-Vlaamse-West-Indische Compagnie’. Abdias had zich leugenachtig als diplomaat aan het hof geïntroduceerd en werd per omgaande het tsarenrijk uit gezet. Dit fiasco zorgde voor een gigantische toename van zijn passiva, die na zijn overlijden door zijn kinderen moest worden vereffend. Het structurele gekrakeel als gevolg van Abdias’ theologische starheid en het obsessief najagen van de utopie van rijkdom en verhoging van status, kenschetsen hem als een tamelijk tragisch figuur.

Abdias Hattinga 6 laat zich portretteren als een religieus en geletterd man, zich bewust van zijn status en verkerend in welstand. Er is bijna geen perspectief, zodat zijn gestalte centraler en dominanter overkomt. Het minieme doorkijkje naar een muur met schilderij achter een nauwelijks zichtbaar dik gordijn met kwasten oogt dan ook vooral gesloten.
Zoals gebruikelijk bij de elite is hij weergegeven in kniestuk 7, gehuld in een dik gevoerde luxe kamerjas met een gewonden lichtbruine rand en onder de hals een opvullende witte sjaal. Dit lange huisgewaad, behorend tot het negligé, is een Japonse rok’ 8. Deze uit één stuk gesneden robe tot op de enkels maakte de man langer en dus voornamer en is daarom een favoriet trucje bij portretschilderingen uit die tijd. De geschilderde rijke burgerij droeg een veel kleurrijker huisjas dan Abdias, maar diens donkere uitstraling moest tegelijk én welstand én passende ingetogenheid van zijn ambt van predikant uitdragen.
Behalve de Japonse jas was ook de ‘paruyck’ met lang weelderig krullend haar een waardige uitdrukking van mannelijkheid en tevens een zeer kostbaar accessoire
9. Het volumineuze haarwerk accentueert de strenggelovigheid, eigenzinnigheid en koppigheid in de gezichtsuitdrukking van de 37-jarige dominee. 

Abdias Hattinga
Bron: data.collectienederland.nl

Met de linkerhand voor de borst blijft het jaspand op zijn plaats, de rechterhand rust op een lijvige en dikke pil, kennelijk een bijbel of diepgaand theologisch werk, als verwijzing naar zijn functie en levensbeschouwing.
Een haast vochtig en gekreukeld wit papier ligt voor het boekwerk over de tafel gekruld, met links een deel van een woord: ‘Theol…’. Op het tafeltje met een fel contrasterend rood-oranje kleed zien we de linkerkant van een ‘Raadsheertje’, een robuust tinnen inktstel, annex kenmerkend statussymbool voor ‘heren van stand’. Het deksel van de inktpot is geopenden in een van beide flankerende ronde openingen steekt een gebruikte ganzenveer: de eigenaar is immers behalve gegoed ook een intellectueel, die veel moet ‘pennen’. Onderaan zit een lade voor nog meer ‘penneveren’ en rechts is een stukje van de geperforeerde bovenkant van de uitneembare zout- of zandstrooier zichtbaar. Na het schrijven kon hiermee zout of dun zand over het papier worden gestrooid om de inkt sneller te laten drogen en daarmee de kans op uitvlekken te beperken.

Maria Thielenius
Bron: data.collectienederland.nl

Maria Thielenius
(gedoopt te Middelburg 1 juli 1659 begraven te Sluis 15-08-1724)

Zowel van de zijde van haar vader Willem Thielenius, als van haar moeder Elisabeth de Jonge, vrouwe van Bruinisse, was Maria verbonden met invloedrijke en vermogende families in het gewest Zeeland. Door haar huwelijk met legerkapitein Dominicus Acronius van Buma in 1684 belandde zij in Friesland en werd na acht jaar huwelijk weduwe. Door zijn huwelijk met Maria in 1694 had Abdias Hattinga het als Maria’s tweede echtgenoot een bijzonder goede partij getroffen. Te Midwolde, waar Abdias predikant was, kreeg het gezin vijf kinderen, van wie het laatste, een dochter, al snel overleed. Sinds de verhuizing naar Sluis in 1692 namen de onkosten voor het gezin enorm toe, omdat de stand ten koste van alles hooggehouden moest worden en het moet Maria wel eens te moede zijn geweest, dat haar man er financieel zo’n puinhoop van maakte. Haar wilskracht was ongetwijfeld groot, want zij hield het gezin draaiende ondanks de groeiende schuldenlast en de merkwaardige capriolen, die Abdias als ondernemer uithaalde.
Met het overlijden van Maria in 1724 ontviel het gezin zijn essentiële steun en toeverlaat.

Het portret van Maria Thielenius straalt evenals dat van haar man voornaamheid uit, maar minder uitbundig. Een geplooide zwarte doek met kwasten vult de hele achtergrond. Maria is in kniestuk afgebeeld, haar lichaam iets naar links gewend naast opnieuw de tafel met het rood-oranje kleed. Onder haar grijsgroene japon van een dure stof draagt zij een dik gewatteerd wit onderkleed, dat aan haar linkerarm vanaf de elleboog prominent wordt weergegeven. Maria draagt geen luxe damespruik, maar heeft integendeel een zwart kort opgestoken kapsel, wat wel natuurlijker, maar minder gedistingeerd overkomt. Nonchalant plooit een over haar rechter schouder geslagen zwarte draperie naar voren, wordt beneden door de rechterhand licht beroerd en verdwijnt onderlangs naar achteren. De rechter elleboog rust op de tafel, waarop een zeer dik boekwerk met verguld medaillon op de boekband en dito boeksloten als het ware pronkt: wie mij kan permitteren, moet heel gefortuneerd zijn. Een verwijzing naar de belezenheid van Maria ligt hier evenzeer voor de hand.

Anna Hattinga
(gedoopt te Midwolde 16 mei 1695 – begraven te Sluis 10 december 1705)

Elisabeth Hattinga
(gedoopt te Midwolde 6 mei 1697 – begraven te Sluis 14 december 1760)

Op dit dubbelportret zijn de zusjes in zittende houding afgebeeld, Elisabeth links, Anna rechts. Hun lichamen zijn iets naar elkaar toegekeerd, hun hoofden enigszins van elkaar weg. Net zoals hun moeder dragen de kinderen een japon met een witte geplooide halskraag en een wollige witte onderjurk. Om de beige jurk van Elisabeth zweeft losjes een rijk geplooide rood-roze draperie en haar onderarmen houdt ze vluchtig voor haar borst. Speels steekt het meisje haar linkervoetje naar voren, dat met een knipoog naar de Romeinse tijd geschoeid is met de solea[ note]Aan de voorkant begint het vlechtwerk met een leren riempje, dat – zoals bij teenslippers – tussen de grote en de tweede teen doorloopt, gevorkt over de wreef gaat, daarna om de hiel wordt gewonden en  verder omhoog aan het onderbeen vastgestrikt.[/note], een schattig open gevlochten sandaaltje. De lichtblauwe jurk van Anna wordt over haar rechter schouder en linker been omsluierd

Schilderij zusjes Anna en Elisabeth Hattinga, begin 18e eeuw
Bron: data.collectienederland.nl

door een lichtgrijze draperie, die naar voren weelderig geplooid afhangt. Op haar schoot, een veilige plek, ligt tegen haar linker onderarm een wit-bruin gevlekt hondje, een veelgebruikt symbool van vriendschap en trouw. Het hondje is door zijn ligging in de schoot mogelijk ook een verbeelding van het bewaken van de maagdelijke onschuld. Op de voorgrond verbindt een los bloemtakje met een roze roos en een wit bloempje de zusjes met de vreugde van het jonge leven. Maar de twee reeds afgevallen bloemblaadjes veronderstellen ook de vergankelijkheid van het leven. Dat gold in ieder geval voor Anna, die maar tien jaar oud werd.

Toen hun vader in 1731 stierf moesten Elisabeth, Catharina Maria en Willem Tiberius als erfgenamen de nalatenschap afwikkelen en maar hopen, dat het bedrag van de credeten hoger was dan dat van de debeten. Toen na enkele jaren van verkopen en rekenen de balans was opgemaakt, viel het resultaat met zo’n 300 gulden per persoon bar tegen.
Elisabeth kon in haar huwelijk op 13 juli 1734 met Mattheus de Vey, stadsschepen en administrateur van de gereformeerde diaconie (armenzorg) dan ook geen grote bruidsschat inbrengen. Het echtpaar bleef in Sluis wonen, hun enige dochtertje stierf al na acht maanden. De niet op een portret overgeleverde Catharina Maria Hattinga stierf ongehuwd in 1737 op 39-jarige leeftijd.

Willem Tiberius Hattinga
(gedoopt te Midwolde 1 januari 1700 overleden te Hulst 12 november 1764)

De enige zoon van Abdias en Maria is een van die uitzonderlijke voorbeelden van arbeidzame mensen, die met een tomeloze energie in staat zijn gelijktijdig veel uiteenlopende activiteiten op kwalitatief hoog niveau te ontplooien.
Na een succesvolle studie geneeskunde aan de universiteit van Leiden (1718-1724) bij de vermaarde Herman Boerhaave, was Willem Tiberius legerarts in achtereenvolgens Lillo, Tholen en op Zuid-Beveland. Door de werkzaamheden van zijn vader bij inpolderingen en bedijkingen groeide bij hem al jong een voorliefde voor de geologie en cartografie van Staats-Vlaanderen. Tijdens zijn studie medicijnen professionaliseerde hij zich in het kaarttekenen bij de wiskundige Gravesande. Binnen de kleine leefeenheid van het fort ontmoette Willem al snel Anna Maria Coutry, dochter van de plaatselijke dominee, die hen op 13 mei 1728 in de fortkerk in het huwelijk verbond.
Vanaf eind 1748 tot aan zijn overlijden was Willem Tiberius werkzaam in Hulst, waar hij zijn beroep als arts met een privépraktijk combineerde met verschillende medische functies in dienst van de stad en van Hulsterambacht. Tegelijk had hij ook tijd voor een indrukwekkende reeks bestuurs- en kerkelijke ambten als schepen, burgemeester, griffier, kerkmeester en ouderling. Ongevraagd en onbezoldigd maakte hij veel werk van het ordenen van officiële documenten en het herschrijven ervan, omdat er vaak onleesbaar prulwerk bij zat 10.
Al die tijd draaide thuis cartografisch bedrijf door, waarin vader Willem Tiberius vooral kaarten kopieerde en zijn zoons veel opmeetwerk ter plaatse deden. Het trio ontving veel militaire en civiele opdrachten voor onder andere het in kaart brengen van het gewest Zeeland en Staats-Vlaanderen. Vanaf 1761 namen Willem Tiberius’ krachten snel af en trok deze zeer dynamische man zich uit steeds meer functies terug. Hij rust in een eigen graf in de koorkerk van de basiliek te Hulst.

Portret van Willem Tiberius Hattinga, begin 18e eeuw
Bron: data.collectienederland.nl

Peuter Willem Tiberius 11 is, zijdelings leunend op zijn rechter elleboog, weergegeven tot aan heuphoogte 12 met daaronder de suggestie van het ‘contrapposto’: het linkerbeen draagt het gewicht (standbeen), het andere been steekt ontspannen iets naar voren (speelbeen). Dit is de klassieke wijze van het weergeven van een natuurlijke lichaamshouding. De heup boven het standbeen is wat lager dan de heup boven het speelbeen, de schouder boven het standbeen is wat lager dan die boven het speelbeen. 
De scheve lichaamshouding wordt door het ‘tegengesteld plaatsen’ (contra-post) voor het oog weer in evenwicht gebracht, wat harmonieus en natuurlijk overkomt. Dit geldt ook voor de afwisseling hoofd naar rechts, bovenlichaam naar links, onderlichaam naar rechts.
Het mollige hoofdje is getooid met een volle bos blonde krullen. Het roodbruine jurkje, lange tijd een zeer gebruikelijk kledingstuk voor een jongetje, doet in de afwerking op de rechterschouder denken aan een Romeinse soldatentuniek. Zowel zijn tweede naam Tiberius als het roze-rode tuniekje ‘à l’antica’ zijn weer knipoogjes naar de Romeinse tijd. Tegen zijn borst omvatten beide handjes een gevlochten rieten mandje met overgrote druiven en perziken, hem symbolisch vreugde en vruchtbaarheid voor het leven wensend.

  1. De grootste uit de protestantse hervorming voortgekomen richting in de Nederlanden heette destijds Nederduitsch Gereformeerde Kerk. In 1816 is de naam veranderd in Nederlandsch Hervormde Kerk.
  2. bij elkaar horende kunstwerken
  3. Eenige Portretten, levensgrootte, van het geslacht Hattinga, welke ik voor de familie in orde gemaakt heb, zijn beteekend, in: C. Kramm, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van den vroegsten tot op onzen tijd. Aanhangsel bij de levens en werken der kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, (1857), blz. 4.
  4. Een classis is een regionaal bestuursdistrict van meerdere kerkgemeenten in een protestants kerkgenootschap, bestaande uit afgevaardigden van iedere kerkgemeente uit het classisgebied.
  5. Het huren van het recht om een perceel grond van de eigenaar te gebruiken met dezelfde rechten als de eigenaar. Het doel is uiteraard om d.m.v. de exploitatie van het bouwland meer te verdienen dan de af te dragen pacht.
  6. Voor de beeldbeschrijvingen is onder meer gebruik gemaakt van de summiere notaties in de website van het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, www.rkd.nl, de nrs. 170329 t/m 170332.
  7. Kniestuk: weergave van kruin tot knie. Een portret ten voeten uit , d.w.z. van het gehele lichaam, was  voorbehouden aan de top van de elite, met name aan vorsten.
  8. Het begrip Japonse rok is afgeleid van Japon, het Franse woord voor Japan. Het is een Hollandse mengeling van een Japanse kimono en een Perzische jas, die door handelaren als koopwaar of geschenken naar Europa kwamen.
  9. Abdias Hattinga kocht ieder jaar een nieuwe pruik voor fl.12,-
  10. Gemeentearchief Hulst, Stadsarchief nr. 10: dat hij voor deese extraordinare moeijte en devoiren niets ten laste van deese stad pretendeert
  11. In ‘De Hattinga’s, Hulst 2015, uitgegeven door de Oudheidkundige Kring ‘De Vier Ambachten’, staat op blz. 75: Als hij in 1706 vijf jaar oud is, wordt van hem een portret geschilderd. Dit portret is echter niet gedateerd en de afgebeelde Willem Tiberius is zichtbaar jonger dan vijf jaar.
  12. De term voor een afbeelding van de kruin tot aan de heupen is heupstuk.
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief