De Juiste Toon

Onderzoek naar ouderdom en continuïteit van de Koninklijke Stedelijke Harmonie

5.  Het schoone corps van ieverzugtige musiekanten

5.5  Een solist met lange adem

Nederlandse harmonieorkesten, die beweren eerder en soms veel eerder opgericht te zijn dan de andere korpsen, hebben de grootste moeite om hun datum van oprichting en hun aaneengesloten bestaan afdoende te onderbouwen (zie parragraaf 2.2). Voor dit doel dienen schijnredenen, veronderstellingen, optelsommen van muziekverenigingen van verschillende signatuur, meetellen van ‘harmonieloze’ jaren en het opvoeren van vage en niet ter zake doende bronnen. Betrouwbaar historisch bewijsmateriaal, dat in verschillende archieven in meer of mindere mate aanwezig zal zijn, wordt als  afdoende argumentatie  blijkbaar niet ontsloten. 

Zoals bij de andere muziekgezelschappen mist ook de Koninklijke Stedelijke Harmonie een aanzienlijk deel van het eigen archief  over de periode van een eeuw (1802-1902), maar er zijn voldoende  feitelijke gegevens uit andere historische bronnen om de continuïteit gedurende de hele 19e eeuw aan te tonen. Deze  paragraaf bevat historisch bronnenmateriaal met betrekking tot -weliswaar los van elkaar staande –  gebeurtenissen en ontwikkelingen, aan de hand waarvan het voortbestaan van de harmonie van Hulst over de periode 1802-1902 met zekerheid kan worden aangetoond. Voor de 20e eeuw is zoveel betrouwbaar materiaal aanwezig voor de continuïteit, dat deze tijdruimte  buiten beschouwing wordt gelaten. De paragraaf zou in dat geval ook onnodig lang worden.

1804-1806
Omdat krachtens het ‘Concordaat’ van 1801 de godsdiensten waren gelijkgesteld, was in Hulst niet alleen de openbare uitoefening van de kerkdienst van de rooms-katholieke kerk toegestaan, maar konden ook geestelijke hoogwaardigheidsbekleders de stad weer bezoeken.

Afbeelding 35 (commons.wikimedia.org)

Etiënne André François de Paule Fallot de Beaumont de Beaupré, bisschop van Gent, was de eerste hoge katholieke geestelijke, die na anderhalve eeuw, in 1804 Hulst kon bezoeken.
Hij werd met alle égards, feestelijk ontvangen en aan de Gentsepoort ‘ingehaald’ door de harmonie. 

Hulst werd destijds door het bisdom Gent bestuurd en de toenmalige bisschop van Gent, Fallot de Beaumont, vereerde de stad op dinsdag 31 juli 1804 met een bezoek om het heylig sacrament van het vormsel  te administreren. Katholieke hoge geestelijken werden met veel egards en uiterlijk vertoon ontvangen, te beginnen met een groots onthaal buiten een van de stadspoorten, waarna de belangrijke gast in een plechtige optocht in de stad werd ‘ingehaald’. Voor deze gelegenheid deed J. Penneman namens het kerkbestuur een beroep op de Heeren Liefhebberen van het musiek om Zijne doorlugtige Hoogweerdigheyd met alle den luyster en stoet te ontvangen.

Twee jaar later, op 17 juli 1806 viel dezelfde Monseigneur bij een werkbezoek aan de vestingstad nog meer eerbetoon te beurt. Bij het naderen van de Gentsepoort daverden de kanonschoten vanaf de wallen, beierden de kerkklokken, klonk er carillonspel en wachtten de geestelijke en wereldlijke elite van Hulst aan de tweede ravelijnbrug Zyn Hoogweerdigheyd op en alsdan voorgegaan door een keurig Veld Musiek ging het in een statige stoet de stad in 1.

In bijna de hele periode 1802-1902 was de harmonie in Hulst het enige burgerlijke blaasmuziekgezelschap in de regio, zodat er geen onduidelijkheid bestaat over de identiteit wanneer het korps in de bronnen een andere omschrijving krijgt dan ‘harmonie’.

1807
Voor de katholieke gemeenschap in Hulst regen de vieringen van godsdienstige gebeurtenissen zich in het eerste decennium van de 19e eeuw aaneen. Sinds de vrijstelling van de godsdiensten had het katholieke kerkbestuur zich beijverd om de Willibrorduskerk weer in bezit te krijgen als parochiekerk. Het officiële verzoek had voor de helft succes met de teruggave van choor en wandelkerk of beuken met haare enclavementen[ note]Enclavementen zijn kooromsuitingen. De koorkerk en de dwarsbeuken; GAH, inv. nr.  717, stukken betreffende de teruggave der r.k. kerk.[/note]. Na de bekrachtiging door Napoleon kon het katholieke deel van het kerkgebouw op 6 april 1807 onder de blijde tonen der muzikanten feestelijk in gebruik worden genomen. Met ‘muzikanten’ zal hier eerder het kerkorkest, dan de harmonie bedoeld zijn.

Afbeelding 36 (beeldbank.cultureelerfgoed.nl documentnr. 3628)
Het fenomeen van het gebruik van één kerkgebouw door tenminste twee verschillende geloofsrichtingen, het zgn. ‘simultaneum’ of ‘simultaankerk’ vond in Nederland weinig ingang. Het ‘simultaneum’ in Hulst, waarbij de Willibrorduskerk bij decreet van Napoleon verdeeld werd in een katholiek en protestants deel, was een van de uitzonderingen. De katholieken kregen de beschikking over het koor en de dwarsbeuken. We kijken op deze foto uit juli 1919 vanuit de oostkant van het koor naar het westen. Het altaar staat in het vierkant onder de vieringtoren. De dwarsbeuken zijn gescheiden van het protestantse deel, bestaande uit het schip en de zijbeuken) door een gestucte muur van turfblokken. De muren van het katholiek deel waren uitbundig polychroom (veelkleurig) beschilderd. De simultaankerk heeft gefunctioneerd van 1807 tot 1929.

1809
Dat het Franse bewind ondanks de mooie leuzen en zinnebeeldige prenten in de praktijk neerkwam op een ordinaire tirannie en economische uitbuiting, zagen we reeds eerder. De chronische armoede was in 1809 dermate wijd verbreid en schrijnend, dat het muziekgezelschap in Hulst een nieuw filantropisch initiatief lanceerde: het armenconcert. Deze muzikale vorm van sociale hulpverlening sloeg aan, want de belangstelling  voor de eerste uitvoering op 3 mei in het ’s Landshuis in de Steenstraat was zo groot, dat de directie van de harmonie van Norbert van Waesberghe, lid van het kerkbestuur, extra stoelen uit de kerk te leen kreeg. Natuurlijk waren deze vormen van ondersteuning zeer welkom om de ergste nood te verzachten, maar qua doelmatigheid was het enkel symptoombestrijding. Meer dan honderd jaar later gaf de harmonie in Hulst nog steeds concerten ten bate van de armoedebestrijding.

1814
In de zomer van 1814 vierde Willem Frederik van Oranje en Nassau zijn eenjarig bewind als ‘soeverein vorst’ (de titel koning nam hij pas later aan) over het Koninkrijk der Nederlanden in wording. De wijze waarop dit heuglijke feit herdacht moest worden, leek hij  afgekeken te hebben van de vertrokken Franse bezetter, want de gebeurtenis werd tot nationale feestdag gebombardeerd met een reeks soortgelijke  ceremoniële componenten. Volgens het ter puije der stadhuyse aangeplakte feestprogramma ontbrak daarbij de muzikale omlijsting door de harmonie niet: Het corps vrijwillige musekanten dezer stad zal aansogt worden om op de groote markt symphonien en marchen te spelen 2.

1827
De aftocht van de Fransen in 1813 betekende ook het einde van de zo vertrouwde militaire blaasmuziekkapellen. In deze muzikale leemte bleef de harmonie van Hulst voorlopig het enige burgermuziekkorps, dat graag bereid was om feestelijkheden elders muzikaal glans te verlenen.
De plechtige eerste steenlegging op 13 juni 1827 van de grote navigatie- en ontwateringssluis voor de zeevaart voor het aan te leggen kanaal Gent-Terneuzen vond plaats onder het uitvoeren der meest geliefde nationale liederen, door het gezelschap van liefhebbers van Hulst, hetwelk zich tot opluistering dezer plegtigheid had aangeboden. Zo’n vijf maanden later, op 18 november 1827, gaf de gouverneur van Oost-Vlaanderen namens Zijne Majesteit Koning Willem I ‘acte de présence’ bij de opening van het kanaal en opnieuw stond de harmonie uit Hulst paraat, in dit geval samen met de voormalige harmonie St. Cecilia uit Gent. In een decor van erebogen, sparrengroen, guirlandes, dundoeken met de nationale driekleur en onder  bestendige saluutschoten vanaf marineschepen op de Westerschelde, bliezen beide muziekgezelschappen symfonieën ten beste.

 

Afbeelding 37 (universiteitsbibliotheek Gent)
Zogenaamde ‘strooipenning’, uitgegeven door de stad Gent ter gelegenheid van de opening van het kanaal Gent-Terneuzen. Men imiteerde hiermee de aloude gewoonte van vorsten, die bij hun inhuldiging strooipenningen in het publiek lieten werpen. De stad Gent was wel heel genereus, want niet alleen is de afgebeelde penning van goud , maar ook werden er zilveren penningen gestrooid. Koning Willem I had bij zijn intocht in Brussel bij de aanvaarding van zijn koningschap eenzelfde geste gedaan, maar dan heel zuinigjes met koperen strooimunten. De bijnamen ‘koperen koning’ en ‘kale neet’ zou hij nooit meer kwijtraken 

1829 en 1836
Zijne Majesteit maakte  regelmatig ‘royale rondreizen’ in zijn Verenigd Koninkrijk, aanvankelijk om de samengevoegde onderdelen hechter aaneen te smeden en later, toe dit streven mislut bleek, om het weerspannige zuiden weer in het gareel te krijgen. In 1829 en 1836 verbleef hij in Terneuzen op doorreis naar Antwerpen en beide keren stond de harmonie van Hulst aangetreden om hem muzikaal hulde te bewijzen. De vorst waardeerde het  eerbetoon kennelijk zeer, want in 1836 voteerde hij de harmonie – geheel tegen zijn zuinige natuur in – liefst ƒ. 300,- voor het laten vervaardigen van een vaandel.

1829
Het Rijksmuseum te Amsterdam bewaart een zilveren gedenkpenning,  geslagen in opdracht van Hendrik Ferdinand van Raden, burgemeester van Hulst (ca. 1806-1833). Deze herinneringsmedaille werd toegekend aan de ‘Societijt van Harmonie’ van Hulst uit dankbaarheid voor een op de penning niet nader genoemd  optreden van het muziekgezelschap. Zeer waarschijnlijk betreft dit een muzikaal eerbetoon vanwege Van Radens 25-jarig jubileum als burgemeester van Hulst. De penning is een mooi voorbeeld van de objectieve bewijzen, waarmee de continuïteit van de harmonie kan worden aangetoond.

Afbeelding 38a (rijksmuseum.nl objectnr. NG-VG-1-3540)

Keerzijde van de zilveren penning met het opschrift ‘DE RIDDER VON RADEN UIT DANKBARHEID
I. SEPTEMBER MDCCCXXIX’ binnen een krans van myrtebladeren met vier rozetten. Hendrik van Raden zwolg in de titulatuur ‘baron’ en ‘ridder’, die hij zichzelf (onrechtmatig) aanmat
3.

Afbeelding 38b (rijksmuseum.nl objectnr. NG-VG-1-3540)

Voorzijde van de zilveren penning met centraal een lier onder een sterrenkrans binnen het randschrift AAN DE SOCIETIJT VAN HARMONIE DER STAD HULST. Links op de basis van het voetstuk van de harp (echter niet leesbaar) staan de letters B.F. (= Braemt Fecit = Braemt heeft het gemaakt). Joseph Pierre Braemt (1796-1864) was indertijd een gevierd edelsmid-graveur en muntontwerper uit Brussel

1839
Naar de omvang van de harmonie in de 19e eeuw is het voornamelijk gissen, al lijkt deze eerder gering geweest te zijn. Een spaarzame bron uit 1839 omschreef het korps als een Muzijkgenootschap onder de zinspreuk: Harmonie, tellende 26 werkende en 35 honoraire leden 4.
Het relatief geringe aantal muzikanten rond 1839 lijkt een voorbode van het kwijnend bestaan van het muziekgezelschap  tussen 1845 en 1873. In deze periode regent het klachten over de leegloop onder de spelende leden, over de afname van de kwaliteit van de concerten, de vermindering van  de contributie van de ‘heren honoraire leden’,  het stopzetten van de subsidie door de gemeente en de dirigent, die zijn maatstokje aan de wilgen hing. In het Hulsterblad verschenen voortdurend ingezonden artikelen, waarin men zich afvroeg waar het sieraad onzer stad gebleven was en hoe lang de veeljarige doodslaap nog zou duren.  De verschillende inzenders droegen de harmonie een warm hart toe, want het zou jammer zijn, indien deeze vereeniging bij gebrek aan toetreding van leden voortdurend bleef kwijnen en eindelijk ophield te bestaan.

1851
Ondanks het gekwakkel was de harmonie wel van de partij met haar vaandel met onderscheidingstekens op een hele serie feesten in Hulst naar aanleiding van de gouden en zilveren plak, die handboogsociëteit De Batavieren in de wacht had gesleept op een door koning Willem III uitgeschreven toernooi op Het Loo op 23 juni 1851.

Afbeelding 39 (digitaal.dezb.nl recordnummer 1188). Gaaisteng, Oudelande 1958.

Koning Willem III was een groot liefhebber van het boogschieten. Hij liet verscheidene keren toernooien voor Nederlandse handboogverenigingen uitschrijven op paleis Het Loo. Handboogsociëteit De Batavieren uit Hulst deed met de ‘gaaiboog’ in 1851 mee op Het Loo en ging aan de haal met zowel de gouden als zilveren medaille. Geen wonder, dat het in Hulst dagenlang feest was en de boogschutters als ‘pre-Olympische’ helden werden onthaald. Bij alle festiviteiten was de harmonie prominent aanwezig.
Met de gaaiboog wordt verticaal geschoten op ‘kunstvogels’, houten blokjes met gekleurde pluimen, op diverse niveaus, bevestigd op de zogenaamde steng aan de top. Het hele gevaarte, de staak, kan wel dertig meter bedragen.

In een landelijke competitie het goud en zilver veroveren was voor de Batavieren uit het landelijke Hulst geen geringe prestatie.

Tot het opheffen van het muziekgezelschap kwam het niet. Het trof, dat burgemeester Philippus Pierssens de harmonie een warm hart toedroeg. Het feit, dat hij op zowel de eerste burger was als voorzitter van de harmonie,  maakte juist het verschil om het zieltogende gezelschap  meer leven in te blazen. De  subsidie van gemeentewege werd direct hervat, de opleiding gestructureerd, een gedrukt reglement opgesteld en een nieuwe, bestendige, categorie muziekuitvoeringen geïntroduceerd, de zogenaamde ‘winterconcerten’. Het reeds enige jaren bestaande ‘Hulsterblad’ was een prachtig medium om de herleving van de harmonie te promoten. Het eerste winterconcert op 28 oktober 1873 (waarvan hieronder de advertentie op 25 oktober in Het Hulsterblad) kreeg meteen een positieve recensie. Het was de voorbode van de nieuwe succesformule. 

Meer dan vijftig jaar lang, tot in de jaren 20 van de 20e eeuw,  zijn de winterconcerten gehouden en werden de programma’s steeds aangekondigd in Het Hulsterblad. Het is een mooie bronnenreeks, waarmee de continuïteit van de harmonie een halve eeuw lang probleemloos kan worden aangetoond.

1862
Koning Willem III vereerde Hulst op 26 mei 1862 met een bliksembezoek en het gemeentebestuur vond dat men Zijne Majesteit zo luisterrijk als gepast met een uitbundig onthaal op de Grote Markt, gevolgd door een dejeunerdinatoire diende te ontvangen. Een paar uurtjes koninklijk bezoek kostte het lieve sommetje van ƒ 1400,-. Als het gemeentebestuur voor deze gelegenheid niet op een paar centen keek, kon er volgens het bestuur van de harmonie van gemeentewege ook wel een bijdrage af om iets deftiger voor de koning te kunnen verschijnen. Het tactisch op het juiste moment ingediende subsidieverzoek van ƒ 65,- kon het gemeentebestuur bezwaarlijk weigeren. Voor een compleet tenue was de bijdrage natuurlijk niet toereikend, maar met uniformpetten verschenen de muzikanten toch met meer aanzien voor de koning dan met hun jan-met-de pet petten. Met de nieuwe hoofddeksels aangetreden musiceerde het muziekgezelschap ter ere van de vorst niet alleen tijdens het bordesgebeuren, maar gedurende de hele tijd dat de koning in het stadhuis aanzat aan het ‘dejeuner dînatoire’ 5.

1875
In 1875 had men genoeg geld in kas om een nieuw vaandel, het derde, te laten maken, precies op tijd om het bij de viering van het 75-jarig bestaan in te wijden.

1894
In 1894 liep een deel van de spelende leden weg en begon als fanfare een eigen blaasorkest onder de naam ‘Vlijt en Volharding’, in de volksmond de ‘Nieuwe Harmonie’ genoemd. Ruim vijftig jaar hebben beide harmonieën soms saamhorig, soms als felle concurrent hun partij geblazen. Juist de perioden van wrijving tussen de twee concurrenten zorgen voor veel informatie, waarmee het voortbestaan van de harmonie, die sinds de afsplitsing ‘de oude harmonie’ werd genoemd, aan te tonen. 

1898-1903
Bisschop Petrus Leyten had in juli 1898 bepaald slechte herinneringen aan de serenade, die hem bij een bezoek aan Hulst buiten voor de pastorie in de Steenstraat door het muziekgezelschap harmonie werd gebracht.
Tijdens de muzikale hulde liep een groot aantal blagen joelend tussen het publiek, lag er een stel op straat te vechten en zat een groep achter Zijne Eminentie op de vensterbanken van de pastorie vervelend te doen. Monseigneur was danig en langdurig in zijn wiek geschoten en gaf bij zijn visitaties in 1899 en 1903  uitdrukkelijk te kennen geen prijs te stellen op een openlijke huldeblijk.

Afbeelding 41
(brabantserfgoed.nl; KLIB/KDC, Nijmegen)

De bisschop van Breda, mgr. Petrus Leijten, was in juli 1898 in Hulst voor een visitatie (officieel werkbezoek) van de parochie. Hij raakte hevig ontstemd, toen een muzikale hulde door de harmonie werd verstoord door luidruchtige opgeschoten jeugd. 

1902
Ter gelegenheid van het eeuwfeest in 1902 vroeg de muziekvereniging in een onderdanige petitie aan koningin Wilhelmina haar de eretitel ‘koninklijk’ te verlenen. Het bestuur van de harmonie koppelde de aanvraag echter erg ongelukkig aan een verzoek om subsidie. Hare Majesteit nam deze weinig tactische manoeuvre niet in dank af. Zij onderstreepte met een dikke ‘anilinelijn’ de  zinsnede, waarin om de geldelijke bijdrage werd gevraagd en wees het verzoek zonder pardon af.
Bij de tweede poging in 1920 behaagde het de vorstin wel om het fel begeerde predicaat te verlenen.

Afbeelding 42 (archief koninklijke stedelijke harmonie)
In 1920 behaagde het Hare Majesteit wel aan het Muziekgezelschap Harmonie te Hulst het predicaat ‘koninklijk’ toe te kennen.

  1. GAH, inv. nr. 717, stukken betreffende de teruggave der r.k. kerk.
  2. gemeente Hulst, 1814, publicatie, art. 3
  3. zie artikel 'De goede genius van Hulst onder tab 'personen', par. 4.2.1.
  4. lett. ereleden, hier synoniem met donateurs, die ‘in ere’ gehouden moesten worden; Van der Aa, A.J. , Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, 1839.
  5. Een déjeuner dînatoire is een maaltijd met aspecten van het ontbijt en het dîner, vroeger veel gebruikt bij officiële gelegenheden. Hoe hoger het ‘vipgehalte’, des te meer ‘banketallure’ deze maaltijd had.
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief