Een Dubbele Poort als vluchtweg

Positie en rol van Hulst bij de opvang van Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog

6.1.   Met hardere drang

Nu het tot de regering was doorgedrongen, dat Nederland veel langer gastheer moest spelen, werd een beleid opgetuigd voor het inrichten van een beperkt aantal zeer grote zogeheten ‘vluchtoorden’ voor alle onbemiddelde refugié’s, die niet naar hun vaderland wilden terugkeren. Een concentratie in centra van overheidswege zou meerdere voordelen hebben, zo werd gedacht.

-De gemeenten kon men ontlasten van de praktische hulpverlening en de kosten ervan.
– De aan de grenzen van de drie zuidelijke provincies gelegerde militairen zouden hun taken beter kunnen uitvoeren.
– Bestendige vluchtoorden waren in kwalitatief opzicht te prefereren boven het vaak armzalige onderdak van het moment
– De centrale overheid verschafte zich met een centrale opvang een veel beter inzicht in en controle op het gedrag van vluchtelingen.
– De centrale opvang zou een aanzienlijke besparing kunnen zijn ten opzichte van het bekostigen van armlastigen door de gemeenten.

Omdat het uitrollen van het nieuwe beleid echter op het moment kwam, dat het land al overvol zat met ontheemden, kon van een kwalitatieve verbetering op korte termijn geen sprake zijn. De beoogde ‘regeringskampen’ moesten immers nog gebouwd worden en de vele vluchtelingen, die tussen half oktober en half november verplaatst werden, kwamen daardoor van de ene improvisatie in de andere terecht. Symptomatisch voor de niet voorbereide aanpak was het regeringstelegram, dat Hulst (en andere gemeenten) op 14 november 1914 via het provinciebestuur ontvingen: Gelijk UH.E. G. bekend is, ligt het in mijn voornemen de Belgische vluchtelingen zooveel mogelijk onder te brengen in regeeringskampen en wordt de oprichting van zoodanige nieuwe kampen voorbereid. Wellicht zouden daarbij van groot nut kunnen zijn, kramen, caroussels en dergelijke inrichtingen, die gewoonlijk op kermissen worden opgeslagen[ note]GAH W 59, provinciale circulaire A 4822, 13-11-1914.[/note].

Afbeelding 40 (geschiedkundigekringboz.nl).
Niet na gigantische toevloed van vluchtelingen begin oktober 1914, maar pas daarna, toen bleek, dat velen niet wilden terugkeren naar het bezette Belgische vaderland,  drong het tot de Nederlandse regering door, dat er permanente ‘vluchtoorden’ voor grote aantallen mensen nodig waren. Omdat deze faciliteiten nog ontbraken, werd in deze lacune voorzien met haastig  in elkaar geflanste noodvoorzieningen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit deze foto, waarop een groep bewoners dt zich voor het oog van de camera vertoont in ‘Kijk in de Pot’, een van de twee  tentenkampen aan de rand van Bergen op Zoom. Het snelle alternatief bij gebrek aan barakken was de enkeldags legertent, model witte wigwam, een ronduit belabberd onderkomen met de winter voor de deur.

Gezien de enorme tijdsdruk was kwantiteit het enige credo, het aanreiken van enig comfort was hieraan volkomen ondergeschikt. Een dak en directe beschikbaarheid waren als  criteria voldoende om een constructie als ‘voorlopig vluchtoord’ in gebruik te nemen. In Gouda bivakkeerden de uitgewekenen in het kassencomplex van een snijgroentenkwekerij, in Roosendaal in de leegstaande suikerfabriek Java, het stationscomplex in Baarle-Nassau, te Scheveningen in het Circustheater, op de artillerieschietplaats bij Oldebroek (nu ’t Harde) in barakken en in kadeloodsen aan het IJ in Amsterdam 1. Waar bouwwerken ontbraken werden enkele reusachtige tentendorpen uit de grond gestampt. In de loop van oktober verrezen  onderkomens van tentdoek op twee militaire oefenterreinen bij Bergen op Zoom en één in de gemeente Hontenisse aan de weg van Walsoorden naar Hulst (langs de Hulsterweg) 2. De levensomstandigheden in de geïmproviseerde tentendorpen waren gewoonweg afgrijselijk. Voor massale bewoning waren deze ‘bivaktenten’ voor het leger totaal ongeschikt. Er was niet veel wind nodig om ze in de lucht te laten vliegen en de enkeldaks bedoeking bood geen enkele bescherming tegen de matige tot strenge vorst (-10˚ ’s nachts), die op 22 november 1914 inviel.

Afbeelding 41 (Jansen-Verplanke). 

Half november 1914 had het vluchtoord Hontenisse nog nauwelijks de eerste fase van de opbouw bereikt. De foto geeft genadeloos weer, waarom deze kampeerplaats bij de gebruikers al snel eerst ‘modderkamp’ heette en toen het begon te vriezen ‘knuistkamp’  3. De houten gebouwtjes op de achtergrond waren alleen bestemd voor de gemeenschappelijke voorzieningen, woonbarakken kwamen er pas later.

Het streven was om zo snel mogelijk een einde te maken aan de snijdende koude van het ’tentensysteem’ door middel van de al deels gestarte bouw van grote  barakkenkampen voor de lagere sociale klassen. Er werd verwoed getimmerd, maar duurde het toch relatief lang voordat de centrale vluchtoorden (successievelijk) in gebruik konden worden genomen. Nunspeet kwam vanaf eind november in gebruik, Gouda 4 was eind december klaar, Ede en Uden werden pas voorjaar 1915 opgeleverd. Veenhuizen bleef gehandhaafd als inrichting voor de meest ongewenste elementen (zie par. 3.5 en bijschrift bij afbeelding 15). Het reeds sinds augustus 1914 in bedrijf zijnde kamp Oldebroek, viel als opvanglocatie voor burgervluchtingen in januari 1915 weg, omdat het alleen nog bestemd was voor het interneren van militairen.

Voor de gemeentebesturen en de steuncomité’s werd het met de zich uitdijende organisatie van de ‘regeringskampen’ alleen maar ingewikkelder. De leiding over de ‘vluchtoorden’ werd door Den Haag in handen gelegd van twee instanties, de Centrale Commissie en de regeringscommissaris in de provincie. Deze dualiteit was niet bevorderlijk voor de zo broodnodige effectiviteit  5. De reeds bestaande regeling van de overheidsbijdrage van f 0,35 per volwassene en f 0,20  per kind per dag voor de onbemiddelde vluchtelingen in de gemeenten bleef gewoon bestaan. Deze vorm van hulpverlening stond haaks op het concentratiebeleid en was dus een potentiële rem op het aantal vluchtelingen, dat naar de permanente oorden moest worden opgestuurd. De tegenstrijdigheid in het beleid leidde bij besturen van gemeenten en bij lokale particuliere hulporganisaties tot verwarring. Zij wisten vaak niet of de centrale opvang van regeringswege of de voortzetting van de lokale hulpverlening voorrang had. 
Deze tweevoudigheid in de Nederlandse opvang van vluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog is tot aan het einde blijven bestaan. 

  1. De Roodt, blz. 159
  2. Uit de keuze voor opvanglocaties in de gemeenten Bergen op Zoom en Hontenisse blijkt, dat de regering deze centra toen als voorlopig beschouwde, want zij lagen in Noord-Brabant, resp. Zeeuws-Vlaanderen, waaruit men eigenlijk zo snel mogelijk alle onbemiddelde vluchtelingen wilde evacueren.
  3. Zo genoemd naar de door vorst bevroren modderkluiten.
  4. Deze locatie in een kassencomplex was geen specifiek regeringskamp, maar werd desondanks uitgebreid om als permanent onderkomen te fungeren
  5. zie voor Centrale Commissie paragraaf 4.4. en voor Regeringscommissaris paragraaf 5.2
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief