Een Dubbele Poort als vluchtweg

Positie en rol van Hulst bij de opvang van Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog

5.2.   Plechtanker Zeeuwsch- Vlaanderen

Op 17 december 1914 was premier Cort van der Linden boos op de Tweede Kamer, die  hem ter verantwoording had geroepen uit onvrede over de late en dilettantistische aanpak van de stroom vluchtelingen als gevolg van de inname van Antwerpen door de Duitsers. Ook daarna was er volgens het parlement veel misgegaan. De eerste minister verweerde zich fel tegen de kritiek:
Maar wat ik niet voorzien had, en wat geloof ik niemand heeft voorzien, dat was de enorme massa, die ons land overstroomd heeft, en waarvoor die Organisatie 1 ten eenenmale is bezweken. Tegen een dergelijken aandrang was zij niet bestand. Maar zulk een aandrang kon ook inderdaad niemand voorzien. Dat heeft de Regeering niet voorzien, dat heeft de Belgische Regeering niet voorzien EN NIEMAND 2.
Dat mag dan wel zo zijn, het beleid van het kabinet was al langer en bleef  ook na de aanval op en inname van Antwerpen nog geruime tijd niet gericht op de  opvang van grote aantallen vluchtelingen voor de langere termijn. De plaatselijke burgerij, al dan niet georganiseerd in liefdadigheidsinstellingen en gelegenheidscomité’s, stonden er dus grotendeels alleen voor, toen west Noord-Brabant en oost Zeeuws-Vlaanderen in de nacht van van 7 op 8 oktober en in de dagen daarna finaal  overlopen werd. Het Hulsterblad versloeg de totale wanorde aldus: Sedert woensdagavond (de avond van 7 oktober) zijn tienduizenden uit Antwerpen gevlucht per trein naar Esschen en verder naar Noord-Brabant, met booten naar de Zeeuwsche eilanden en ook naar onze streek, maar Hulst werd overstroomd door duizenden vluchtelingen uit het land van Waas. Het Steuncomité dat tot Woensdag toe geregeld alle behoeftigen kon opnemen en door-zenden, kreeg Donderdag zooveel te doen dat van geregelde administratie geen sprake meer was (…) Gisteren (9 oktober) hield de stroom aan en was doorzending nauwelijks meer mogelijk. Treurig is deze toestand, ellendiger dan wij die kunnen weergeven, Op de markt, op de straten, overal treft men die arme vluchtelingen aan, gezeten op den grond met hun armzalige inboedeltjes, met heele gezinnen, allen met den stempel van lijden op het gezicht. Velen treuren over het afwezig zijn van huisgenooten, die in den stroom van vluchtelingen verloren werden 3.

Afbeelding 28 (ssew.nl)

Van de massale toevloed van vluchtelingen in Hulst bestaan geen foto’s. Om toch een goede indruk te krijgen van de massaliteit van de influx van gevluchte mensen is deze foto van de toenmalige situatie in Bergen op Zoom een goed voorbeeld. Op een geschat inwonertal van 16.625 inwoners kreeg de stad in een paar dagen tijd te maken met zo’n 60.000 à 70.000 uitgewekenen uit België binnen. Van een nauwkeurige telling was in de opperste verwarring geen sprake, maar het spreekt vanzelf dat Bergen op Zoom een ruime verdrievoudiging van de eigen bevolking nooit de baas kon. De locatie van de foto is volgelopen met uit trams aangevoerde vluchtelingen.


Terwijl andere Zeeuwse steden in de totale chaos pas nu – en dus veel te laat om structuur te kunnen bieden – een steuncomité oprichtten, was men in die zin in Hulst organisatorisch klaar en ingewerkt. Natuurlijk  werd men hier evenzeer overvallen als elders, maar de reeds eerder begonnen samenwerking tussen steuncomité, de gemeente en het aanwezige plaatselijke militaire apparaat was beslist een voordeel.  
Van de onlangs door Den Haag geïnstalleerde bureaucratische schil, de Centrale Commissie, was geen concrete hulp van betekenis te verwachten. De assistentie van overheidswege beperkte zich tot het provisorisch verspreiden van de opeengehoopte mensenmassa in het zuiden over het land. De organisatie hiervan verliep  via de hiërarchische overheidstrechter (van rijk naar provincie naar gemeente). De stortvloed aan uitgewekenen was echter veel groter, de schatting is één miljoen, waarvan de helft in oost Zeeuws-Vlaanderen, dan de meer noordelijk gelegen provincies aankonden 4. Voor een vlotte afwikkeling vanuit Zeeuws-Vlaanderen was de Schelde een vertragende factor en daarnaast had het vervoer van de ca. 35.000 ontkomen militairen naar interneringsdepots absolute voorrang op de burgervluchtelingen.
Op vrijdag 9 oktober was hier in de regio de wanorde compleet. Samen met de vluchtelingen uit het Antwerpse liep – voor de tweede keer – het hele Waasland, met de schrik van begin september nog vers in het geheugen, weer leeg. De subcomités in de omliggende gemeenten, in het bijzonder Clinge (met Nieuw-Namen) en Koewacht werden het eerst en het meest bedolven onder een lawine van radelozen. Hoe deze buitenproportionele aantallen snel vervoerd moesten worden over heel Nederland, zeker als zich ook nog buitenlandse militairen zouden melden, was op dat moment volstrekt onduidelijk. Conform de afspraak van de omliggende gemeenten met Hulst om zo veel mogelijk evacués direct door te sturen, wrong zich hier een gigantische menigte door de stadspoorten naar binnen, een warboel van  opeengehoopte mensen, goederen, voertuigen en  vee. Het militaire apparaat, bijgestaan door de plaatselijke bevolking slaagde erin een totale ontwrichting te voorkomen. Bereden troepen hielden de massa in beweging richting noord en zorgden voor enige normalisering in de stroom uitgewekenen.
De Comiteitsleden (de leden van het steuncomité), herkenbaar aan de oranje band om de arm – deze kleur kozen alle comités – verwezen de verdwaasden naar achterliggende dorpen en boerderijen, niet nadat de hongerigen een maaltijd hadden gekregen bij de vele spijskokerijen. Ook hierbij was militaire steun onontbeerlijk. Gewapende soldaten voorkwamen stormlopen op de her en der inderhaast geplaatste kookfornuizen. De ‘etappedienst’, de militaire diensttak voor eigen voedsel en onderdak, kon direct voor de uitgewekenen worden ingezet en was in deze penibele situatie van onschatbare waarde.

Afbeelding 29 (nihm.nl  objectnr. 2155-034396)

De zgn. ‘longeertent’ 5 in het Galgebolwerk deed in de oorlogsjaren dienst als militaire veldkeuken. Tijdens de massale toevloed van Belgische vluchtelingen begin oktober 1914 bewees deze inrichting zijn goede diensten als gaarkeuken. Rechts staat een keukenknecht met voorschoot bij een tafeltje met afwasgerei, links twee foeragewagens en achter op de walrand van het bolwerk de onvermijdelijke publieke belangstelling.

In een mum van tijd liep het achterland (veel te snel) vol en stuitten de vluchtenden op de natuurlijke barrière van de Westerschelde. Alles wat varen kon voer overkropt naar de overkant, maar het overbrengen vanaf Walsoorden kon de aanzwellende stroom onmogelijk bijbenen, met een opeenhoping van mensenmassa’s in de gemeente Hontenisse tot gevolg. Het transport van de burgervluchtelingen over het water kwam trouwens al heel vlug nagenoeg tot stilstand, omdat op alle vaartuigen beslag werd gelegd voor het vervoer van de vele duizenden in ongeordend verband binnengevallen Belgische militairen.
De lange trieste processie kwam ten slotte onvermijdelijk ook in Hulst tot stilstand, terwijl de aanvoer uit de grensgemeenten onverminderd aanhield. Alle openbare gebouwen en in feite alles wat maar dak had, raakte tot stikkens toe bevolkt. Anders dan de gebieden met grote steden beschikte het zeer landelijke Zeeuwsch-Vlaanderen nauwelijks over grote (openbare) gebouwen. 
Voor de zeer velen, die nergens meer binnen ondergebracht konden worden, werden de straten en pleinen van Hulst herschapen in een aaneengeschakelde bonte rij van luifels, waarvoor uiteindelijk ook de dekkleeden van de wagons van de spoorwegmaatschappij Mechelen-Terneuzen werden gebruikt.  De Grote Markt, inclusief ‘den tiater’ (de muziekkiosk), had het aanzicht gekregen van één aaneengesloten tentenkamp. Grote aanplakborden, het leek wel verkiezingstijd, met organisatorische mededelingen en informatie over zoekgeraakte dierbaren verschenen aan de rand van het marktplein. Er hingen losse briefjes, bij de gemeente binnengekomen telegrammen en advertenties, overgenomen uit Het Hulsterblad. De namen van de vermisten zijn nu nog steeds tastbare schrijnende voorbeelden van de humanitaire ramp. Er waren vooral heel veel kinderen in het gedrang onderweg zoek  geraakt. Charles Collier oud 9 jaar verloren geraakt tussen Stekene en Koewacht. Vader is te Koewacht bij fam. van Mossevelde meldde een advertentie in Het Hulsterblad.
Onder de radeloze ontheemden bevonden zich talloze ernstig verzwakte ouderen, zieken, gewonden, zuigelingen en hoogzwangere vrouwen. Met de nodige improvisatie probeerde het steuncomité hen specifieke professionele zorg te verlenen in een behoorlijk onderkomen. 

Afbeelding 30 (digitaal.dezb.nl recordnr. 8900, ansichtkaart ca. 1910).

Ongeveer een eeuw lang werd één kant van de Pottersstraat (hier rechts op de foto) in beslag genomen door de voorzijde van het Liefdehuis, een complex, waarin een bejaardencentrum, een ziekenhuis en een onderkomen voor zusters- verpleegsters was opgenomen. Voor de zieke en gewonde vluchtelingen werd hier in oktober 1914 zo goed en zo kwaad als het kon een onderkomen gezocht.

Afbeelding 31 (beeldbank.cultureelerfgoed.nl, documentnr. BR02318-80725).

Gedeelte van het omvangrijke Baudeloo-complex achter de Grote Markt met het meisjespensionaat St. Joseph. In het gebouw werden twee  – nogal karig ingerichte – kraamkamers geïmproviseerd ten behoeve van de zwangere vrouwen onder de Belgische vluchtelingen. De plaatselijke artsen Van Rompu en Fruijtier  maakten in beide gebouwen lange dagen. 

Het resultaat van alle inspanningen was, dat op  9 oktober niemand onder de blote hemel hoefde te slapen, meldde August Poppe trots in zijn verslag aan het Provinciaal Comité.
Helemaal niet trots waren de Zeeuws-Vlaamse gemeenten op (het uitblijven van) de ondersteuning van de centrale overheid. De overvloedige correspondentie van de  gemeenten aan het Rijk vanaf het moment van de zondvloed van de Belgische vluchtelingen bevat talrijke noodkreten om (meer) centrale leiding, zending van eerste levensbehoeften, algemene financiering en – een constante – het duidelijk maken van de bedoelingen van de regering. Pas op 20 oktober kwam er voor de gemeenten geld vrij, zij het zeer vrekkig, in de vorm van een voorschot en alleen bij ontoereikendheid hunner kassen, alsof er ook één gemeente was, die er warmpjes bijzat! Het voorschot was trouwens alleen maar een toezegging, geen klinkende munt. Dus waren het weer de particulieren, de particuliere instellingen (het Amsterdams Comité, Provinciaal Comité en Hulster steuncomité), die hier in de regio de eerste nood moesten lenigen en bekostigen.
Op 26 oktober kwam er dan eindelijk, op aandringen van de Centrale Commissie, een structurele maatregel. Het Rijk ging over tot een vergoeding van f 0,35 en f 0,20 per volwassene, resp. per kind per dag 6. Uit niets blijkt, dat dit met terugwerkende kracht was bedoeld.
De bureaucratie werd nog verder opgedreven met, jawel nog maar een bestuurslaag erbij. Naast het particuliere overkoepelende ‘ Amsterdams Comité, de ‘bestuurstrechter’ rijk→provincie→gemeente en  de Centrale Commissie kwam Cort van der Linden nu met ‘schil nummer vier’ het fenomeen ‘regeringscommissaris voor de vluchtelingen’, in principe in iedere provincie een. Voor Noord-Brabant en Zeeland samen viel de keus op jhr. Ruys de Beerenbrouck,  bijgestaan door twee ‘regeringsgedelegeerden’ Van Vuuren en Snoeck Henkemans, beiden leden van de Centrale Commissie. Hoewel het aanstellen van Ruys de Beerenbrouck op zichzelf een prima keuze bleek, was de uitbreiding  van het administratieve overheidsapparaat vooral ‘papieren hulp’, die een gebrek aan daadkracht moest maskeren.

Afbeelding 32 (GAH archiefnr. W 59)

In 1918 zou Zeeuws-Vlaanderen  in het staartje van de oorlog nog eens overspoeld worden door Belgische burgers, beangst door de opmars van de Geallieerden en de terugtrekkende Duitsers. In het schrijven van 10 mei 1919 van een in Terneuzen ingesteld Belgisch Consulaat aan de burgemeester van Hulst is sprake van de vermissing van het 16-jarige meisje Helene van Kerckhem. Zij was vanwege de laatste oorlogshandelingen uit Klein-Sinaai in het Waasland samen met haar oma weggevlucht, vermoedelijk naar Hulst. Sindsdien ontbrak van haar ieder spoor en was zij een half jaar na afloop van de oorlog nog niet terecht. De burgemeester van Hulst liet onderzoek naar de verblijfplaats van het meisje doen, helaas zonder resultaat.

  1. d.w.z. de Centrale Commissie
  2. Treub, blz. 147.
  3. Het Hulsterblad, 10 oktober 1914, blz. 2
  4. Van Zanten, blz. 331; Snoeck, blz. 425; Bossenbroek, blz. 24.
  5. Zie op deze website onder de categorie 'historische fotogalerij' de bijdrage met de titel 'dampigheid in het bolwerk'.
  6. GAH, W 59, circulaire A 4417 en 4514.
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief