Het Helse Hemelvuur

De kerkbranden in Hulst als gevolg van blikseminslag (1101-1876)

6. Een Brandspuyt met alle zijn toebehoorens

6.1   Een man van singulier vernuft

De kerkbranden van 1469, 1562 en 1663 werden in Hulst nog op de traditionele manier bestreden met emmertjes water en het beschermen van omliggende percelen met grote natte zeilen en huiden.
De inzet van twee brandspuiten uit St. Niklaas in 1663 markeerde een eerste verandering in de brandbestrijding, culminerend in de revolutionaire uitvinding in het laatste kwart van de 17e eeuw: de ‘hand-slang-brandspuit’ van Jan van der Heijden. Tijdgenoten noemden hem een man van singulier vernuft (buitengewoon scherpzinnig) of de ‘Da Vinci van het noorden’. Bijna tweehonderd jaar later in 1876 voorkwam zijn vinding dat de kerk in Hulst na weer een blikseminslag opnieuw zo goed als helemaal uitbrandde.
Als jonge knaap naar Amsterdam gekomen, volgde de getalenteerde Jan in het atelier van zijn broer een opleiding tot kunstschilder, wat hem later goed van pas zou komen bij het illustreren van zijn ‘brandweerboek’. In de nacht van 6 op 7 juli 1652 stond het oude stadhuis op de Dam, niet ver van de woning van de familie van der Heijden in lichterlaaie. Voor de 15-jarige Jan was de grote brand niet alleen een geweldige sensatie, maar ook het begin van een belangrijk leerproces. 

Afbeelding 59 (nbdc.nl)

Het onderschrift bij dit portret is volkomen terecht, want de innovatie van Jan van der Heijden was door veel eigen research en experimenteren tot stand gekomen. Toen in 1876 bij opgravingen in Pompeii een Romeinse slangenbrandspuit werd blootgelegd, bleek dat Jan van der Heijden dit brandblusapparaat feitelijk had heruitgevonden. 

 Zoals Jan van der Heijden nadien zelf schreef verbaasde hij zich over de absolute onmacht bij en de zinloze aanpak van branden. Het geklungel en geknoei met in lange rijen doorgegeven brandemmers, die ladders op gezeuld werden en daar aangekomen bepaald niet meer vol waren, de uitgestorte kleine doses water, die meestal opgedroogd waren, voordat ze het vuur bereikten, het snelle overslaan van de brand van vertrek naar vertrek en van gebouw naar gebouw en het vuur dat pas doofde als de brandstof op was. Het rendement van de zware arbeid van zovelen was eenvoudigweg nihil.

 

Afbeelding 60 (rijksmuseum.nl, objectnr. RP-P-OB-55.389, detail)

Tegen de gevel van het linkse deel van het oude Amsterdamse stadhuis zijn ladders op een niet al te stabiele manier opgericht. Op de langste ervan worden emmers omhoog gehesen. In de dakgoot balanceert een menselijke emmerketen richting het laaiende vuur rechtsboven. Een even levensgevaarlijk als volkomen nutteloos werk, omdat de beetjes water al verdampt waren, als ze de brand al bereikten.


Uit de zeer gedetailleerde gravures, etsen en minutieuze beschrijvingen van branden in Amsterdam tussen 1652 en 1687 van Jan van der Heijden blijkt, dat het probleem van de nutteloze bluspraktjk zijn inventieve geest had gewekt. Wel moest hij de geconstateerde tekortkomingen en bedachte oplossingen vertalen in praktisch uitvoerbare en duurzame verbeteringen. Dat maakte hij zich door middel van een vakopleiding in de werktuigbouwkunde eigen. Andere creatieve breinen hadden in verschillende landen eerder al brandspuiten ontworpen en op de markt gebracht, waarvan die van Hans Hautsch uit Neurenberg de meeste aandacht trok.

Afbeelding 61 (pitveiligheid.nl)

De werking en beperking van de ‘Feuerspritzen’ (brandspuit) van Hautsch in beeld gebracht. Zie voor de kanttekeningen bij dit blusapparaat het tekstkader onder de prent.

Nieuw maar nauwelijks vernieuwend

De handbrandspuit van hoepelsmid Hautsch uit Neurenberg bestond uit een grote waterbak met twee cilinders, waarin de zuigers door middel van een stangenstelsel handmatig in een op- en neer gaande beweging water aanzogen. Het opgezogen water kwam direct in een verticale buis, aan het uiteinde waarvan een straalpijp was bevestigd met draaibaar mondstuk. Het voordeel ten opzichte van andere in die tijd ontwikkelde handbrandspuiten was de mogelijkheid om de waterstraal te sturen zonder de waterbak te hoeven verplaatsen.
Qua doelmatigheid waren de nadelen van de eerste lichting spuiten legio. Omdat het bereik maar zo’n twintig meter bedroeg, moest de spuit zeer dicht bij de brand worden geplaatst, wat wegens de intense hitte gewoonl niet niet mogelijk was. Het handmatig pompen zorgde voor een ‘dood’ moment tussen zuigen en persen, zodat de straal steeds onderbroken werd. Bij vorst bevroor daardoor het water in de slangen en was het snel gedaan met de spuiterij. Het apparaat was een zwaar, lomp en arbeidsintensief bakbeest. Om een beetje straal te krijgen waren minstens twintig man nodig en het reservoir moest nog steeds met emmers en tobben worden gevuld. Het op een slee liggende logge gevaarte vergde drie paarden om er beweging in te krijgen.

Figuur 4

Schematische weergave van het pincipe van de cilinder, zoals in een handbrandspuit. Het water wordt uit een buis (A) opgezogen door de zuigstang (B) omhoog te bewegen. Bij de neerwaartse beweging van de zuiger  sluit het klepje onder in de cilinder automatisch. Het water wordt daarbij naar buis C geperst.

De handelsstad Amsterdam kampte voortdurend met grote verwoestende branden in pakhuizen en werkplaatsen en het stadsbestuur omarmde de nieuwe spuit van Hautsch dan ook hoopvol. Het liet in eigen beheer liefst 58 stuks van het Hautsch-model construeren, evenveel als het aantal stadswijken. In eerste instantie leek de vinding een fundamentele verbetering, omdat de menselijke emmerketen op de ladders door de waterstraal was vervangen, maar er bleven fundamentele tekortkomingen bestaan (zie omkaderd tekstvak hierboven).
Bij achtereenvolgende branden zag Jan van der Heijden, dat ondanks het inzetten van tientallen spuiten tegelijk, de brandende panden,  met medeneming van aanpalende gebouwen, tot de grond toe afbrandden. En dit nota bene in een van grachten vergeven stad, waar water nooit ver weg was en de gebouwen rondom meestal goed bereikbaar waren. Op grond van al deze praktijkvoorbeelden kwam op enig moment bij hem de oplossing binnen: het principe van een lange, gesloten, flexibele wateraanvoer d.m.v. een brandslang. Dit procédé had een dubbel voordeel, want over grote afstand kon water ononderbroken worden aangezogen en met een slang als aanvalsgeleiding kon men vroegtijdig zeer dicht bij een beginnende brandhaard komen.

 Met zijn broer Nicolaes sloeg Jan in hun beider atelier aan 

de Koestraat aan het experimenteren en op 22 februari 1672 onderging een prototype van de flexibele brandslang zijn ‘vuurdoop’. Een van de werkplaatsen van de om zijn kwalitatief hoogstaande atlaskaarten beroemde drukkerij van Joan Blaeu aan de Gravenstraat was ‘s nachts in brand geraakt.
De drukkerij ging helemaal verloren, maar het principe van de zuigslang was aangetoond.

Afbeelding 62 
(rijksmuseum.nl; ‘brandweerboek’ Jan van der Heijden, detail) 
Zie voor het bijschrift het tekstkader hieronder.

De ‘vuurdoop’ van de zuigslang (afbeelding 62)

Omdat de aanvoer van water met emmers bij de brand bij Blaeu niet snel genoeg verliep, viel het pompen steeds stil en met de temperatuur flink beneden nul bevroor in korte tijd het water in de ene na de andere spuit. De gewoonlijke wanorde van de kriskras door elkaar staande spuiten, talrijke ladders en menselijke emmerketens werd een regelrechte chaos toen de brand zich uitbreidde en omwonenden in paniek goederen uit hun huizen gingen verslepen. Ze maakten de brandbestrijders het werk onmogelijk, zodat weldra geen enkele spuit meer water gaf.
De broers Van der Heijden lieten toen een van de bevroren spuiten ontdooien, bevestigden het ene uiteinde van de zuigslang aan de spuitbak (afbeelding 62, letter H) en leidden het andere eind naar het water van de Voorburgwal (afbeelding 62 onder, letter B: het met emmers uit de gracht gehaalde water wordt in een zak gegoten, waar de aanvoerslang aan is bevestigd).
De ‘pompslagers’ kregen nu een gelijkmatiger wateraanvoer, waardoor het water niet meer bevroor en de straalpijp weer water gaf.

Ruim een maand later kon bij een brand op de zolder van het huis van een speelkaartenmaker ook de voor een binnenaanval zo belangrijke persslang met succes getest worden. Nog voordat het vuur zich verder had uitgebreid was de ‘darm’ met gemak het dak op getrokken, de straal direct op de vuurhaard gericht en de brand snel gedoofd. Voor het eerst was een effectieve invloed van het blussen mogelijk gebleken.
De broers hadden nog tien maanden nodig om hun slangenbrandspuit met zuig- en perscapaciteit bedrijfsklaar te maken. Toch verliep de introductie en acceptatie van het nieuwe apparaat bij een zeer grote pakhuisbrand aanvankelijk allesbehalve vlekkeloos. Het betreffende magazijn, volgestouwd met uiterst brandbare benodigdheden voor oorlogsschepen zoals hars, lijnolie, vetten, zwavel, hout en riet brandde als een fakkel en heel Amsterdam lag onder een spookachtig oranje gloed. Het trof slecht dat het vervoer van de slangenbrandspuiten van de Van der Heijdens in de soep liep. Toen de toestellen uiteindelijk arriveerden, wilde geen enkele pompgast de hand daar aanslaan: men achtede’ t hier geen tyd om nieuwe dingen en die men niet kende te  beproeven 1. Maar met het voorspelbare verloop van de vuurzee duurde de weerzin niet lang.

Afbeelding 63 (graphicarts.princeton.edu,  brandweerboek’ Jan van der Heijden)

Op de achtergrond is het in het midden een warboel rond de Hautsch-spuit bij de brandbestrijding van het magazijn in d’admiraliteits oude lijnbanen op 12 januari 1673. Bij de spuit van Van der Heijden echter regeert de discipline: van linksonder loopt de zuigslang naar de aansluiting op de ‘pompbak (A). Rechts wordt de persslang (B) vanaf de pompbak van de spuit geleid naar een houten loods die juist vlam heeft gevat. Acht ‘pompers’ bedienen vier aan vier ordelijk de pompstokken. De slang is via een ladder aan de achterkant over het dak heen getrokken (C) en vanaf de voorkant van het dak richten een paar spuiters (D) de waterstraal omlaag in het vuur, dat de loods bedreigt. Het centrale magazijn links is al ingestort, maar de vlammen laaien nog hoog op. De chaos rond de spuit van Hautsch is waarschijnlijk wat overdreven, want Jan van der Heijden gebruikte zijn tekeningen in eerste instantie voor commerciële doeleinden. Hij plaatste het gebruik van alle ‘oude’ middelen en zijn ‘nieuwe’ spuit op veel van zijn prenten graag tegengesteld aan elkaar.


Nadat alle ‘Hautsch’-spuiten hun activiteit hadden gestaakt, omdat het magazijn was ingestort, waren er ineens gewillige pomphulpen te over om twee aangrenzende houten loodsen, die juist vlam hadden gevat, te redden. Tot veler verbazing bluste de enige straal uit de over de daken van de loodsen getrokken brandslang de beginnende brand van boven af snel en effectief, waarna ook de brandende puinhopen van het magazijn vlug en geheel werden gedoofd. De heruitvinding van de slangenbrandspuit had op slag het pleit gewonnen. Deze magazijnbrand was in Amsterdam het laatste optreden van de spuiten met de statische straalpijp.

  1. Heijden, J. van der, 'brandweerboek', passim.
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief