Het Helse Hemelvuur

De kerkbranden in Hulst als gevolg van blikseminslag (1101-1876)

6.2   Crème de la crème in Hulst
Bij de kerkbrand in 1663 was de stad St. Niklaas op verzoek Hulst te hulp geschoten met twee brandspuiten, die – beide in de kerk geplaatst – de beginnende brand in het middenschip hadden gedoofd. Deze ervaring was voor de magistraat van Hulst de aanleiding om zelf een brandspuit aan te schaffen. De koop kwam pas na een jaar, want zo’n blusapparaat was niet goedkoop en dus werd er bestuurlijk gewikt en gewogen. In december 1664 kwam het toestel in Hulst aan en in 1684 was het nog steeds in functie, want het was aan reparatie toe 1. Concrete gegevens over deze brandspuit zijn er niet meer, maar het zal leen een model met vaste straalpijp à la Hautsch zijn geweest.
Het stadsbestuur van Hulst hield zich kennelijk goed op de hoogte van de ontwikkelingen in de blustechniek en koos na enige tijd met de aanschaf van een ‘Jan van der Heijden-slangenbrandspuit’ het neusje van de zalm. 

Afbeelding 64 (GAH 541c)
Offerte van de firma Van der Heijden (1697) voor het stadsbestuur van Hulst.

Zoals het een goed bestuur betaamt, kwam het besluit pas na eenige tijd in overweeginge genoomen zijnde, d.w.z. na lang aanslepende beraadslagingen. Maar op 28 april 1697 was er in de vergadering van de magistraat toch ineens haast bij om ten spoedigsten in holland te doen bestellen, en maaken zoodaanige Slange Brandspuijt als tegenwoordig in Holland gebruikelijk zijn[ note]GAH, Resolutieboek van 1673 tot 1698, 28-4-1697 en 16-07-1697.[/note].

Afbeelding 65
(digitaal.dezb.nl beeldbank recordnummer 130645)

Demonstratie te Zuidzande uit 1961 met een handbrandspuit uit een veel vroeger jaar. Dit exemplaar is al van een latere generatie handbrandspuiten. De waterbak is gemonteerd op een onderstel met wielen.

Het ging hier niet om kleingeld en daarom werd de bestelling door een aanzienlijke functionaris persoonlijk in Amsterdam geplaatst. Jonkheer Frederik Willem, baron van Wassenaer tot Duyvenvoorde, heer van Rosander, baljuw van Hulst en Hulster Ambacht 2, kweet zich voor deze opdracht uitmuntend van zijn taak. Op 11 juni 1697 schreef hij uit Amsterdam, dat de brandspuit , inclusief toebehoren niet 890, maar 658 gulden kostte (afbeelding 64). Wilde men ook een ‘aanbrenger’ (een dompelpomp met zuigslang) om water vanaf de bron naar de brandspuit te voeren, dan kwam daar 232 gulden bij. Naar zijn oordeel was zo’n zuigpomp niet noodzakelijk, zodat de bestelling uiteindelijk veel goedkoper uitviel dan begroot.

Afbeelding 66 (Nationaal Brandweermuseum Hellevoetsluis)
De door de firma Van der Heijden geleverde ‘slangbrandspuit’ (rechts) en ‘aanjager’ of zuigpomp (links) aan de stad Utrecht. De aanjager was bedoeld om water uit een gracht of ondergronds reservoir op te pompen d.m.v. een dompelpomp (een ondergedompelde slang) en dit in de waterbak opgepomte water met een slang door te pompen naar de brandspuit.  De fabriek assembleerde verschillende modellen, maar het basisprincipe was hetzelfde. De brandspuit voor Utrecht geeft dus een goede indruk van het exemplaar dat Hulst in 1697 bestelde. Aan de hier ook afgebeelde aparte aanjager-zuigpomp was geen behoefte.

De vroede vaderen in Hulst waren in hun nopjes met de financiële meevaller, want vooruitlopend op een verwacht aankoopbedrag van bijna 900 gulden was het haardstedengeld 3 eenmalig met een schelling verhoogd. Deze eenmalige inkomstenbron werd natuurlijk niet aan de ingezetenen teruggegeven.  Ruim een maand later verscheen de baljuw op 16 juli in de vergadering van de magistraat met de officiële bekendmaking van de aankoop: 

Den Hoog Edelen Heer Baron van Wassenaar, Balliú deezer Stad, draagt het Collegie voor, dat zijn hoog Edele ten verzoeke van de Magistraat, tot Amsterdam heeft besteld en gekogt een Brandspuyt, met alle zijn toebehoorens, zoo dezelve tegenwoordig worden gemaakt, voor een somme van zeshonderd agt en vijftig Guldens 4.

Een van de toebehoorens, waar de ‘Van der Heijden’-spuit inmiddels over beschikte was de zgn. ‘windketel’, een extra drukvat om het ‘dode’ moment bij het pompen op te vangen. Met deze spuit beschikte de stad over de crème de la crème, het beste wat er op dat moment aan slangenbrandspuit blusapparatuur bestond.

                                                            Afbeelding 67
                    (data.collectienederland.nl, identificatienr. M 00568)

De keerzijde van een Amsterdamse brand(weer)penning of brandspuitpenning met een afbeelding van een brandspuit met slang, eind 17e -begin 18e eeuw. De introductie van de ‘slangenbrandspuit’ betekende ook een brandweerorganisatie met een verplichtend karakter. Het werkvolk van het blusmateriaal was voorzien van een penning, vooral ter controle van de aanwezigheid van de spuitgasten. Meestal stond op de kopzijde het stadswapen en op de keerzijde een symbool (spuit, brandemmer) met een aan de persoon gekoppeld cijfer en nummer of letter van de spuit. Wie de penning niet of te laat had getoond of ingeleverd, kon een boete tegemoet zien. De ‘platies’ in Hulst waren, evenals het exemplaar van de afbeelding, voorzien van een oogje ter bevestiging aan een knoopsgat. De spuitgasten hier ter stede droegen het plaatje tijdens een brand als herkenningsteken.

  1. (…) van de stadt van Hulst twee waterspuijte kostende (…) , GAH, inv.nr.  288J, 0-12-1664; Betalingen aan Andries de Jode, die met sijn car na Antwerpen gedaen om af te halen de spuitmaker met sijn kneg en de reparatiekosten Betaelt aende coperslager van Antwerpen voor het vermaken van de brandtspuijt, GAH, SA 440,  Acquiten bij kerkrekening 1663-1693, k/82, Rekeninge voor D’Achtbe heren Mijn  heren bailliu burgemmr deser stede van Hulst. Dit is een rekening voor het   stadsbestuur, maar de kerkmeesters betalen mee, GAH, SA 440,17.9b, november 1684.
  2. De baljuw was de hoogste lokale bestuursfunctionaris, aangesteld door en optredend namens de Staatse Raad van Vlaanderen in Middelburg, die op zijn beurt onder het gezag stond van de Generaliteit, sinds de Nederlandse Opstand het landsheerlijke gezag, als zijnde de graaf van Vlaanderen.
  3. Het haardstedengeld of schoorsteengeld, was een vorm van onroerend goedbelasting met als grondslag: hoe meer haardsteden=stookplaatsen, des te groter het huis en des te hoger de aanslag.
  4. GAH, Resolutieboek van 1673 tot 1698, 16-07-1697.
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief