Gallandat

De goede genius van Hulst

2.6   De Harderwijkse Kakbul als tegenzet

De Vlissingse artsen waren boos en bleven boos! (zie par. 2.4.4.). Ze konden het maar moeilijk verkroppen, dat Gallandat in 1761 door de magistraat met alle egards was binnengehaald als vroedmeester en chirurgijn, dat hij onbevoegd als geneesheer mocht werken en dat hij een jaar later alle controlerende en examinerende functies binnen het Collegium Medicum in zijn hand had verenigd. De vorstelijke vergoeding, die hij hiervoor ontving, werd nog vermeerderd met de lesgelden voor zijn leerlingen, zijn drukbezochte lezingen als wetenschappelijk docent en vooral met de inkomsten uit zijn bloeiende privé-praktijk. Intellectueel stak hij op medisch gebied in theoretische kennis en praktische vaardigheid boven iedereen uit en dat stak enorm!

Afbeelding 23 (beroepen van toen.nl: het snijden van blaasstenen).

Bij galstenen verga je van de pijn, maar het verwijderen van deze kwelduivels is zonder narcose nog veel erger. Op deze prent moeten vier man de patiënt in bedwang houden.Galblaasstenen was een veelvoorkomende beproeving en een kundig én vliegensvlugge ‘stenensnijder’ werd dan ook buitengewoon gewaardeerd. David Gallandat excelleerde (ook) in dit specialisme. In 1772 benoemden de Staten van Zeeland hem in het gewest Zeeland tot ’s Lands (=Zeelands) operateur en Steensnijder’ (zie ook par. 2.7) na het overlijden van Paulus de Wind. Nauwelijks geplaagd door enige bescheidenheid had Gallandat zelf hier om gevraagd en nog zijn zin gekregen ook 1. Dit soort extraatjes jegens hun gerenommeerde collega droegen het hunne bij aan de afgunst van de Vlissingse medicinae doctores!

Als superieur medicus bestreek de gevierde arts het hele spectrum van de heel-, verlos- en geneeskunde, terwijl hij op grond van zijn diploma scheepschirurgijn alleen bevoegd was voor de heelkunde. Formeel zou hij voor de vroedkunde een examen moeten afleggen en voor de geneeskunde aan een universiteit gepromoveerd dienen te zijn. In de bepalingen van het, nota bene op aangeven van Gallandat zelf, in Vlissingen opgerichte Collegium Medicum, was dit ook expliciet vastgelegd. Alle artsen in Vlissingen hadden inderdaad hun doctoraalbul aan de magistraat moeten overleggen als  voorwaarde om hun praktijk als medicinae doctor in de stad te mogen uitoefenen, terwijl bij Gallandat genoegen werd genomen met zijn – overigens voortreffelijke – getuigschriften van zijn gevolgde colleges in Parijs. Het stadsbestuur, dat formeel zelf verantwoordelijk was voor Gallandat’s uitzonderingspositie, bleef deze situatie gedogen.
Rancuneus zinnend op wraak zagen de artsen begin 1775 hun kans schoon, toen enige van hen zitting kregen in het stadsbestuur, waardoor zij een rekest konden indienen, dat aan apothekers en chirurgijns de inwendige geneeskunde (voorbehouden aan de medicinae doctor) verbood. Dit verzoek kon nu rekenen op een meerderheid van stemmen 2.
De heren lachten reeds in hun vuistje, want een promotie aan de universiteit zou hun opponent geruime tijd uit Vlissingen houden en hem dus praktisch verhinderen zijn openbare medische functies en drukbeklante privépraktijk aan te houden. Deed Gallandat niets, dan werd hem alleen nog het ‘snijwerk’ als chirurgijn toegestaan. De euforie was helaas van korte duur, want Gallandat vertrok niet en wist met slim opportunisme te promoveren door het universitaire protocol geheel naar eigen hand te zetten.
Het proefschrift zelf kostte hem alvast een minimum aan tijd door zijn keuze  voor een reeds uitgeschreven onderwerp van zijn hand, een in 1771 voor het Zeeuwse Genootschap der Wetenschappen gehouden redevoering ‘over de keizersnede’ 3. Crucialer was het omzeilen van de voor de promovendus tijdrovende procedure van het volgen van colleges, het verrichten van medisch promotieonderzoek en het persoonlijk verdedigen van zijn proefschrift, waarvoor hij voor langere tijd Vlissingen zou moeten verlaten. Hij zag scherp in, dat zijn absentie ‘carte blanche’ zou geven aan zijn afgunstige vakgenoten om zijn positie te ondermijnen.

             Afbeelding 24 (Titelblad proefschrift, gedrukt te Harderwijk, 1775).

Aan welke universiteit men ook promoveerde, de universele wetenschapstaal was het Latijn. In dit opzicht trof het, dat Gallandat zijn vriend Jona Willem te Water, hoogleraar in de godgeleerdheid te Leiden, bereid vond zijn proefschrift  in correct Latijn te vertalen 4.

We zien het titelblad van de Latijnse versie van het proefschrift over de keizersnede (De sectione Caesarea), met onder meer de naam van de universiteit van Harderwijk (Academia, quae est Harderovici), de naam van de promovendus (David Henricus Gallandat), die de graad van doctor in de medicijnen wil verwerven (pro gradu doctoratus in medicina) en de datum van de promotie, 10 maart 1775 (Die 10 Mart. MDCLXXV). Tot zover klopt dit allemaal, maar de zinsneden, dat de promotie naar regel en gebruik (rite et legitime) plaatshad en dat Gallandat zijn examen aflegde voor de ‘heren geleerden’ van de promotiecommissie (senatus academici (…) eruditorum Examini submittet) waren pertinent onjuist.

Om alle tijdrovende obstakels te ontlopen koos Gallandat uit de vijf in de Republiek bestaande universiteiten voor die van Harderwijk, de enige met nota bene een twijfelachtige reputatie. Dit instituut nam het – puur uit financieel zelfbehoud – niet zo nauw met het volgen van colleges en de vereisten van het proefschrift en dat paste precies in het straatje van Gallandat.

Afbeelding 25
(fotografische kopie uit 1907 van een 18e -eeuwse prent van Abraham Rademaker, Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, objectnr. 361. Links vooraan de Catharinakapel van het gelijknamige klooster en op de achtergrond de universiteitsgebouwen).

Van de vijf universiteiten in de Zeven Verenigde Provinciën5had de Gelderse academie te Harderwijk altijd financiële problemen en kon enkel met drastische oplossingen overleven. Hier behaalden studenten het snelst hun doctorstitel: colleges waren niet verplicht, de eisen voor het proefschrift niet al te zwaar, het schrijven ervan mocht ook elders (bijv. in de eigen woonplaats) gebeuren, alle tarieven waren verhoudingsgewijs laag. De ‘promotiefabriek’ moest het relatief schamele budget vooral aanvullen om professoren en docenten binnenboord te houden. De wijze van salariëring en de inflatie van de promotie bezorgde de universiteit een slecht imago. Een populair spotdicht uit die tijd bevatte de versregels: ‘de professors worden daar vet van, doch ‘t syn magere heeren, die met zulcken kack bullen te huys koomen, en niet te eeren’ 6.
De ‘Harderwijkse Kakbul’ werd een begrip, maar was een hemels geschenk voor Gallandat.

Via zijn omvangrijke sociale netwerk, dat hij als eminent wetenschapper inmiddels had opgebouwd, kon hij bij de professoren in het gewest Gelre op zoveel begrip voor zijn situatie rekenen, dat hij alleen maar zijn proefschrift hoefde op te sturen en vrijstelling kreeg van de plicht om het persoonlijk op de dag van de promotie in Harderwijk te verdedigen. Zo haalde de gehaaide Gallandat op 10 maart 1775 met minimale moeite en tijdverlies zijn academische graad, mocht zich nu ‘medicinae doctor’ (doctor in de geneeskunde) noemen en was hij op grond van zijn promotie bevoegd de inwendige geneeskunde uit te oefenen. Haast symbolisch promoveerde hij precies op de dag, dat het Vlissingse stadsbestuur het ‘protest-rekest’ van de plaatselijke artsen met een meerderheid van stemmen aannam.
Kort daarna overhandigde een triomfantelijke Gallandat zijn ‘Harderwijkse Kakbul’ aan de Vlissingse stadsbestuurders, ten overstaan van ook zijn collega-artsen, die in de magistraat zetelden en mede-ondertekenaars van de petitie waren. Hiermee waren zij letterlijk en figuurlijk flink voor schut gezet.

Afbeelding 26 (portret van J. Oosterdijk Schacht door J.M. Quinhard, 1734, universiteitsmuseum Leiden, UG 5148).

De jaloerse collega-artsen in Vlissingen hadden totaal niet voorzien, dat Gallandats sociale netwerk hem in staat stelde zich op de dag van zijn promotie in de universiteit van Harderwijk te laten vertegenwoordigen. De  hoogleraar in de geneeskunde, anatomie en chirurgie te Utrecht, Johannes Oosterdijk Schacht, legde als ‘stand-in’ voor Gallandat de eed aan Hippocrates tegenover de Academische Senaat af en ontving de bul, die hij netjes naar Vlissingen opzond 7. Deze radicale manoeuvre veroorzaakte een korte maar flinke

deining in de academische wereld, waarin een aantal professoren vond, dat op deze manier de promotie verworden was tot een formeel hamerstuk en de universitaire bul tot een luxe relatiegeschenk. Uit de medewerking van de destijds toonaangevende professor Oosterdijk Schacht aan de promotie van Gallandat blijkt wel, dat niet alle academici hier zo’n probleem van maakten.

Het respect van het stadsbestuur voor het buitengewone en kwalitatief hoogstaande werk van medicinae doctor Gallandat bleef ondanks de achterbakse actie van de Vlissingse artsen onveranderd. Vanaf zijn spraakmakend pleidooi in 1761 voor een volledig nieuwe geneeskundige structuur (zie par. 2.4.3 en 2.4.4) heeft de magistraat  hem gedurende zijn hele 22-jarige carrière in Vlissingen voortdurend in vacante en nieuw gecreëerde openbare medische betrekkingen benoemd 8.

  1. Extract uit de resolutiën van de Staten van Zeeland, 28-12-1772.
  2. als hem (…) in 1774 onverdiende onaangenaamheid door Geneesheeren, die Leden der Regeringe waren, werd aangedaan, in: Autobiografie:Levens-berigt van Jona Willem te Water, te Leyden overleden den 19 october des jaars 1822, 1823, blz. 343.
  3. Deze redevoering is daarna gepubliceerd in de Verhandelingen ZGW te Vlissingen, 1773, deel III en IV, waarmee het onderwerp van zijn proefschrift feitelijk al klaar lag.
  4. In zijn autobiografie klopt Te Water zich flink op de borst en stelt, dat Gallandat zijn snelle promotie alleen aan hem te danken had: (…): bewerkte ik, dat hij, zonder uit de Stad [Vlissingen] te gaan, tot Doctor Medicinae in ’t volgend voorjaar bevorderd wierde. (zie literatuurlijst: Levensbericht (…), blz. 343.
  5. Franeker, Groningen, Harderwijk, Leiden en Utrecht.
  6. De Vrankrijker, blz 44. Ondanks de negatieve reputatie studeerden heel wat geleerden van grote naam af aan de Universiteit van Harderwijk, onder wie Herman Boerhaave, Christiaan Huygens, Carl Linnaeus.
  7. Le Conservateur Suisse, blz. 49, prêter le serment d’usage devant le Sénat Académique; Verhandelingen ZGW, blz. XXXVI: Oosterdyk, die ook op zyne volmacht het jusjurandum voor den   Academischen Senaat voor hem afleide; Guisan, blz. 680.
  8. Zeeuws Archief, Handschriften, nr. 4505, 4505, 4511, 4713: 29-09-1764, aanstelling tot stadsvroedmeester, 10-07-1779 stadschirurgijn, 02-03-1782 extraordinair stads- en armendokter.
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief