Gallandat

De goede genius van Hulst

4.2   Het tweede Franse decennium (1806-1814)

4.2.2 Een infaam intermezzo (8 maart 1814 – 5 april 1814) 

Hulst gemangeld tussen de oorlogvoerenden

Nadat zijn Russische veldtocht in 1812 was vastgelopen in een door de Russen verlaten ijskoud Moskou, besloot Napoleon tot zijn catastrofale terugtocht naar West-Europa. De ijzige vrieskou en de genadeloze aanvallen van de kozakken decimeerden zijn eerst zo gevreesde Grande Armée. Het kostte zijn gezamenlijke tegenstanders daarna nog enige veldslagen voordat zij de Franse keizer in de zwaarbevochten Slag bij Leipzig (16 – 19 oktober 1813) konden verslaan. Russische, Pruisische en later ook Engelse legers – via landingen op de Noordzeekust – veroverden met de nodige moeite het ‘Nederlandse’ deel van het Keizerrijk op de Fransen, die zich niet zomaar gewonnen gaven.
Naarmate de legers van de Europese bondgenoten het voormalige Staats-Vlaanderen naderden, trokken de Fransen hun in dit gebied gelegerde militairen terug en loerden vanuit het strategisch gelegen Antwerpen, met een aldaar samengetrokken grote concentratie militairen op de mogelijkheid van een uitval.

Overal waar nu de militaire bezetting ontbrak, sloegen Franse ambtenaren op de vlucht en in Hulst waren zij eind januari 1814 allemaal verdwenen. Het burgemeestersduo Van Raden-Gallandat zag zich ineens geconfronteerd met een weinig benijdenswaardig machtsvacuüm, dat van allerlei kanten werd bedreigd:
– Vanuit de vesting Antwerpen was een Franse uitbraak mogelijk
– In Terneuzen probeerde commissaris-generaal De Jonge als agent van de voorlopige Nederlandse regering de bewoners voor ‘Oranje’ te winnen.
– De in Sas van Gent gelegerde Russische kozakkencommandant Bygaloff gedroeg zich alsof hij de hoogste baas in de regio was.
– Een heel scala aan gelukzoekers, gedeserteerde Franse soldaten, burgers met wapens op zak, paniekzaaiers en rondtrekkend onguur volk, dat een financieel slaatje uit de regeringloze periode probeerde te slaan, joeg de bevolking geregeld de stuipen op het lijf 1.
Toen De Jonge op 21 februari 1814 in Hulst zijn opwachting maakte, hadden de burgemeesters van Hulst hem al op een eerder tijdstipp gewaarschuwd, dat de inwoners van deze stad niet stonden te trappelen om over te gaan naar het nieuwe Nederlandse bestuur. De hem te beurt vallende vreugde en eerbetoon waren dan ook uiterst plichtmatig en er wapperden geen Oranje vlaggen.

Afbeelding 65 (Nederlands Instituut voor kunstgeschiedenis, images 124230; portret van F.C. de Jonge door Daniel de Keijser; privébezit). 

In februari 1813 zond Willem I, prins van Oranje, die op dat moment nog  de voorlopige soevereine vorst van het Nederlandse koninkrijk in wording was, jonkheer François Clement de Jonge naar Zeeuws-Vlaanderen om het bestuur te organiseren. In Hulst moest deze agent heel behoedzaam opereren. Hij werd uitermate koel ontvangen, want de overwegend katholieke bevolking was bepaald niet enthousiast om direct op te gaan in een staat, waar de protestanten opnieuw zouden overheersen.

Daniel de Keijser heeft De Jonge ‘ten halve lijve’ afgebeeld in de kenmerkende mode voor een jonkheer: een rokkostuum met lange panden en een opstaande kraag, waaronder een geknoopte halsdoek, op het vest is een ‘jabot’ (strook witte kant) vastgezet, op zijn hoofd een staartpruik met horizontale pruikrol op het oor . De jonker is zich van zijn voorname positie bewust, want zijn rechterhand heeft hij ‘à la Bonaparte’ in het vest gestoken.

De voorlopige regering van het Nederlandse Koninkrijk in wording had De Jonge bovendien met lege handen naar het Staats-Vlaamse gestuurd: hij beschikte niet over gewapende militairen om de stad in de heersende anarchie te beschermen en van het uitreiken van hulpgoederen aan de door de Fransen uitgebuite bewoners was geen sprake.
Integendeel, het Kozakkenhoofd Bygaloff stroopte Hulst en andere stadjes in de streek naar hartenlust af en een paar weken later zou het nog erger worden.

Afbeelding 66 (Heeringa, K, blz. 461, naar een kopie van een miniatuur in het stadhuis van Sas van Gent; primaire bron:: dagboek van de Gentse bibliothecaris J. de Laval, universiteitsbibliotheek Gent G 10982).

Tot de geallieerde strijdmacht tegen Napoleon behoorden ook Russische Don-Kozakken, die niet in het minst onder deden voor de Franse heerser. De Russische graaf De Bygaloff, kolonel van het 1e regiment, gedroeg zich tegenover de burgerbevolking als een echte houwdegen en onverzadigbare smulpaap. Hij liet zijn militairen de vrije hand in allerlei tegen het volk gerichte terreuracties en zelf hield hij overal slemppartijen op kosten van stadsbesturen en andere gastheren. Vanuit de regio Gent organiseerde de reeds 80-jarige kozakkenofficier zogenaamde ‘pleziertochtjes’ in de omgeving, waarbij ook Hulst niet werd vergeten. Nog lang werd

zijn bijnaam ‘Peetje kozak’ in het Gentse als kinderschrik
gebruikt om het jongvolk in het gareel te krijgen.

Van Raden krijgt de bibbers

Totaal onverwacht werden de Hulstenaren op 8 maart 1814 rond elf uur ’s morgens opgeschrikt door het binnenvallen van een troep van ongeveer 400 Franse militairen uit de vesting Antwerpen, bestaande uit lansiers en lichte infanterie. De bevelvoerende kolonel sommeerde de bakkers om zijn manschappen van brood te voorzien, hij liet wachtposten uitzetten aan de stadspoorten en toog daarna direct naar burgemeester Van Raden, die hij de schrik van zijn leven bezorgde met een aantal hardvochtige eisen.
– De Franse militairen moesten rond de Grote Markt worden ingekwartierd met in elk huis één officier en 25 (!) man.
– Een grote hoeveelheid graan en vee moest à la minute geleverd worden.
– De belasting voor heel 2014 diende bij vooruitbetaling te worden geïnd.
– Van Raden, die tevens ontvanger voor de gemeenten Clinge, Ossenisse en Hengstdijk was, moest ook voor deze gemeenten de opgelegde vorderingen regelen en de belasting innen. 
– Bij ingebrekestelling zou hij als enige verantwoordelijk gesteld worden en als   represaille met nog drie notabelen naar Antwerpen vervoerd en daar gegijzeld  blijven tot de eisen waren ingewilligd.

Hierna vertrok de Franse kolonel met de helft van zijn manschappen uit de stad, de andere helft als bewaking achterlatend. Voor een aantal aanzienlijke burgers was deze dreiging groot genoeg om met zijn belangrijkste have en goed een veilig heenkomen over de Schelde te kiezen. Links en rechts plunderden Franse militairen nog wel enige winkels, maar verder verliep in Hulst de 8e maart rustig.

Afbeelding 67 (Collections Ecole Polytechnique, schilderij van Lazare Carnot door Alexandre-Maria Colin, 1863).

Lazare Carnot is als militair kopstuk van de Franse Revolutie vooral bekend gebleven door de ‘uitvinding’ van de militaire dienstplicht. Hij doorstond met glans meerdere machtswisselingen, maar toen hij zich tegen de almacht van Napoleon keerde viel hij in 1802 ongenade. Terwijl zijn rijk al instortte, riep de Franse keizer hem in 1814 terug.

Carnot kreeg de onmogelijke opdracht om als militaire gouverneur van Antwerpen deze sterke vesting te behouden. In dit verband liet hij op 7 maart 1814 een uitval doen naar het Waasland en Staats-Vlaanderen. In het kader van deze uitbraak overviel op 8 maart een Frans  detachement Hulst, waar men al gedacht had voorgoed van deze bezetter verlost te zijn.

Van Raden stond voor de ondankbare taak om in een onmogelijk korte tijd aan de gestelde voorwaarden te voldoen, maar hij loste dit op zijn bekende manier op door zich aan dit werk en gevaar te onttrekken. Op zijn aanzegging werden loco-burgemeester Gallandat en de burgemeesters van Clinge, Ossenisse en Hengstdijk ontboden, die van hem de taak kregen om naar rato over de gemeenten een verdeling van de leveringen en de belasting te maken en de inname ervan te regelen. Zelf trok hij zich schielijk terug om zo veel mogelijk uit het blikveld van de binnengevallen Fransen te blijven. De plichtsgetrouwe Gallandat liet direct een publicatie aan het stadhuis aanbrengen m.b.t. de eerste eis van de Fransen om  liefst 373 manschappen in de huizen rond de Grote Markt in te kwartieren en van de nodige voeding en drank te laten voorzien. De openbare afkondiging was weer ‘bij absentie van de maire’ door Gallandat alleen ondertekend in naam van de burgemeester, Lid van het Legioen van Eer. Voor iemand met de hoogste  Franse onderscheiding was deze laffe houding zonder meer beschamend.

Publicatie                                                                                     (GAH SA 583, 08-03-1814)
De Maire der Stad Hulst Lid van Het Legioen van Eer, Maakt hier mede bekend dat hij bij order van den heer commandant alle de inleggende troupes ten getalle van 373 Man moet Logeren op de Groote markt en op geen andere plaatsen, maar dat niet te min alle de overige ingesetenen gehouden sijn om in het eten en drinken der Militairen ten huijse vande gebilletteerde 2 ieder naar sijn vermogen te voorzien ten Welke Eijnde, men aan die Voorsiening op een geregelden voet te doen geschieden. De Maire bij dezen benoemd en voor zo veel raad en requisitie steld, om te fungeeren als Commissarissen[ note]per wijk werd door Gallandat een van de gegoede burgers aangewezen om de  Franse bevelen uit te voeren[/note] tot de voorsiening (…) Lastende en bevelende mids dien aan een ieder de orders van gemelde Heeren Commissarissen, ieders in zijn Wijk promptelijk naar te komen en te observeeren op pene van dadelijke Militaire Executie 3

Actum Hulst den 8 Maart 1814
Bij absentie van de Maire
Geteekent Gallandat adjoint 

Op het ergste voorbereid had de bange Van Raden zich – geheel gekleed – kort na middernacht te ruste gelegd, klaar om te vluchten, maar werd na een half uur van zijn bed gelicht door Franse militairen om voor de Franse kolonel te verschijnen. Tot zijn grote opluchting stond de hele meute op de Grote Markt aangetreden om te vertrekken en was de directe bedreiging ineens geweken.
Ofschoon de commandant van het vertrokken contingent Franse soldaten nog had verordonneerd, dat al zijn eisen van kracht bleven, kwam er van de inning en levering van de gerekwireerde granen, vee en belastinggeld in de daarop volgende weken niets meer terecht. Van Raden stak er geen energie in, want in Hulst zelf was gewoon niets meer te vinden om in beslag te nemen en bij de onwillige boeren in de plattelandsgemeenten viel ook niets te halen. Door de oorlogshandelingen in de directe omgeving tussen de oprukkende geallieerden en de terugwijkende Fransen enerzijds en het uitblijven van militairen van het voorlopige Nederlandse bewind anderzijds, bleef het intussen voortdurend onzeker welke machthebber zich nu weer in Hulst zou aandienen.

De maire slaat op de vlucht
Bevond Van Raden zich tijdens de inval van de Fransen op 8 maart 1814 in Hulst, op 25 maart was hij op het Hof te Zande. Hier vernam hij, dat er opnieuw een bataljon Franse infanterie uit Antwerpen op weg was naar Hulst. Terecht bang voor  represailles vanwege het niet uitvoeren van de eerdere eisen van 8 maart, dook hij direct onder in een boerderij vlak bij de Scheldedijk. Rond tien uur ’s avonds ontving hij een ondertekende aanmaning van Gallandat en kolonel Rignon, de commandant  van een Franse militaire troep, die inderdaad ’s middags in Hulst was aangekomen, om per omgaande naar Hulst terug te komen 4.
Dit was voor de bange president-burgemeester van Hulst Van Raden het sein om te verdwijnen. Met het eerste gunstige getij scheepte hij zich bij het krieken van de dag in, samen met J. von Frankenberg-Proschlitz, zijn schoonzoon en collega-burgemeester van Hontenisse, om een veilig heenkomen over de Schelde te zoeken.
Niet gehinderd door enig gemoedsbezwaar leverde hij zijn onderburgemeester, de raadsleden en de bevolking van Hulst over aan de willekeur van de binnengevallen Franse troep.

Vluchten kon Van Raden goed!

Zestien jaar jaar zijn smadelijke aftocht in 1814 was Van Raden nog steeds burgemeester en opnieuw nam hij de benen.
Op 17 oktober 1830 tijdens de Belgische Opstand viel Ernest Gregoire aan het hoofd van een ongeregelde militaire troep Zeeuws-Vlaanderen binnen om dit gebied voor het nieuwe bewind in Brussel in te lijven. Van west naar oost trekkend dwong hij onder dreiging met geweld de gemeentebesturen de voorlopige regering in Brussel te erkennen. Van Raden had  als burgemeester van Hulst  geen greep op de gebeurtenissen. In de stad werd op 22 oktober door 21 notabelen een pro-Belgisch bestuur gekozen, dat maandenlang voor een opstandige geest zorgde. Voor de bange burgemeester was het alweer voldoende om zijn biezen te pakken. Eenmaal op veilige afstand had hij op papier alweer praatjes genoeg . In een brief van 24 januari 1831 schamperde hij op het nieuwe bestuur in Hulst: Zogenaamde notabelen, bestaand meestal uit kleermakers, schoenmakers en dergelijke ambachtslieden en waar onder weinigen, niet noemenswaardige fatsoenlijke Ingezetenen te tellen zijn. Hij durfde pas terug te keren onder begeleiding van 500 man infanteristen 5.

Een gijzeling van één etmaal
Isaac Henry Gallandat besefte heel goed, waaraan hij zou worden blootgesteld, als hij op zijn post bleef. Maar in tegenstelling tot de bangelijke Van Raden stelde hij de bescherming van stad en ingezetenen boven zijn eigen veiligheid. Hij kon gegarandeerd rekenen op de assistentie van vijf gemeenteraadsleden en – iets minder – op een wat haastig en zonder veel enthousiasme bijeengebrachte  burgerwacht. Zo’n burgermilitie was overigens geen partij voor een Franse gevechtseenheid en naar  steun, laat staan militaire hulp van de kant van commissaris-generaal De Jonge, kon men fluiten. Deze vertegenwoordiger van het nieuwe Nederlandse bewind, was net als Van Raden schielijk de Schelde overgestoken.

* Besturen in gevangenschap
Onder deze omstandigheden strekt het Gallandat tot eer, dat hij op 25 maart het lef had in eigen persoon en geheel alleen de komst van de Franse militairen op de Grote Markt af te wachten. Rond de klok van half twee ’s middags daverde een detachement infanterie van ongeveer 500 man binnen onder het bevel van kolonel Jean-Antoine Rignon. Nauwelijks afgestegen snauwde hij de maire Van Raden dringend te willen  spreken. Gallandat antwoordde bedaard én naar waarheid, dat de burgemeester wegens zijn werkzaamheden als ontvanger der domeinen ’s morgens vroeg al naar zijn residentie Hof te Zande was afgereisd. Deze repliek viel in slechte aarde, omdat Rignon de afwezigheid van Van Raden – terecht naar spoedig zou blijken – als een vlucht uitlegde.
Zijn woede nam nog verder toe, toen hij gewaar werd, dat de Oranjevlag op de toren van het stadhuis wapperde. Een daad van vijandigheid en aanzet tot oproer jegens keizer, naar hij meende. Naar verluidt zou Gallandat op dit hachelijke moment de stad voor plundering en ander onheil behoed hebben met een gedurfde kwinkslag ‘à l’improviste’, verwijzend naar de elkaar snel opvolgende machtswisselingen van de voorafgaande weken. De inwoners van Hulst hadden onlangs het dundoek op de toren gestoken ter gelegenheid van de inbezitneming van de stad in naam van de ‘souvereine’ vorst’ van Oranje Willem I. En nu zou hij als loco-burgemeester met evenveel genoegen de keizerlijke vlag weer uitsteken ten teken van het overgaan naar de Franse heerschappij. Maar mocht, bij wijze van spreken, het weerloze Hulst morgen door de Turken worden ingenomen, zou hij niet aarzelen de Turkse Halve Maan op de toren te zetten 6.

Rignon zou met zekere  realiteitszin deze laconieke inval hebben gewaardeerd, maar aan de onverbiddelijke wijze, waarop hij vervolgens zijn bevelen ten uitvoer bracht, deed het niets af. Gallandat kreeg het bevel de gemeenteraadsleden en de hoofden van de burgerwacht  op te trommelen, waarna het hele gezelschap gevankelijk naar het stadhuis werd gebracht en daar onder militaire bewaking in arrest bleef 7. De gegijzelde raadsleden werden vervolgens geconfronteerd met een reeks buitenproportionele maatregelen.
Natuurlijk kwam eerst de lijst op de proppen met de door Van Raden niet meer uitgevoerde rekwisities van 8 maart, afkomstig van de militaire gouverneur  van Antwerpen, brigade-generaal Antoine Aymard. Voor straf waren voor de gemeenten in Oost-Zeeuws-Vlaanderen de vorderingen van geld, goederen en vee flink verzwaard en alles moest uiterlijk de volgende dag om 12 uur ’s middags geleverd en betaald zijn. Daarnaast dienden binnen de gestelde periode alle in de stad aanwezige vuurwapens ingeleverd te worden bij de leden van gewapende burgerwacht, die voor de inzameling moesten zorgen. Als aan het gestelde niet was voldaan op het moment van het verstrijken van het ultimatum, zouden de gijzelaars in het stadhuis van Hulst naar de gevangenis ‘Het Steen’ in Antwerpen gedeporteerd worden.

Afbeelding 68 (bibliothèque municipale de Lyon, lithografie uit 1800 door Gardon) portret van Antoine Aymard.

De bevelen voor de afgeperste leveringen, dreigen met arrestatie (8 maart 1814) en werkelijke gijzeling van bestuursleden in Hulst (25 maart 1814), die Rignon moest uitvoeren, waren afkomstig van brigade-generaal Antoine Aymard, staande onder het bevel van de miitaire goeverneur van Antwerpen, Lazare Carnot. Behalve het sturen van een detachement bezettingstroepen trakteerde Aymard eerst Van Raden en na diens vlucht Gallandat voortdurend op dreigbrieven met  represailles en ‘exemples de rigueur’ (het stellen van strenge voorbeelden). 

Nu kon kolonel Rignon met de arrogantie van de macht  eisen wat hij wilde, maar zijn verwachting, dat de al bijna twintig jaar door het Franse bewind economisch uitgeknepen Oost-Zeeuws Vlamingen hieraan konden voldoen, was een volstrekte illusie. Gallandat trad de bevelhebber opnieuw gedecideerd tegemoet teneinde hem hiervan met inhoudelijke argumenten te overtuigen. Hij hield Rignon voor, dat het ‘bestuur-in-gijzeling’ met de beste wil van de wereld niet aan alle excessieve eisen kon voldoen. De tijdspanne van nog geen etmaal was gewoonweg onhaalbaar 8. Het innen van belastingen door Hulst in de omliggende gemeenten was bovendien formeel onjuist. Als de omliggende gemeenten hieraan geen gevolg zouden geven, was ‘het bestuur-gijzeling’  hiervoor niet aansprakelijk.
De commandant liet zich alleen vermurwen om de buitensporige belastingaanslag van honderdduizend francs voor alle gemeenten samen tot bijna de helft terug te brengen, maar aan de leverantie van graan, hooi, vee en de absurde tijdslimiet veranderde hij niets.

De op te brengen hoeveelheid maten aan landbouwproducten loog er niet om:

– 3000 quintalen tarwe

– 1500 quintalen rogge

– 2400 quintalen haver

– 3000 quintalen hooi

– 300 hoornbeesten (d.w.z. koeien)

Een quintaal of centenaar (resp. arabisch en latijn voor honderd) was een inhoudsmaat voor graan. Afgeleid van de letterlijke betekenis zou 1 quintaal dan 100 kg zijn. In Frankrijk was en is een quintaal nog steeds 100 kg; andere landen hielden voor deze eenheid 50 kg aan. In beide gevallen gaat het toch nog steeds om duizenden kilo’s onwettig afgedwongen tarwe, rogge, haver en hooi. 

(GAH 907, 25-03-1814)

In deze ambiance van brute dwang en gevangenschap begonnen Gallandat en de zijnen aan een administratieve marathonzitting in een vrij uitzichtloze poging het onmogelijke mogelijk te maken. De monsterklus werd structureel goed opgezet door veel taken gelijktijdig en aansluitend op elkaar uit te voeren. Eerst vernamen de stedelingen in een publicatie aan de pui van het stadhuis voor de tweede keer in deze maand de draconische maatregelen van de binnengevallen Fransen, inclusief de praktische instructies ter zake.
Koeriers brachten de omliggende gemeentebesturen op de hoogte, inclusief het verzoek aan de respectieve burgemeesters om direct mee te komen naar Hulst voor het gezamenlijk opstellen van een verdeling van de afgedwongen goederen en de belasting over de gemeenten.
De leden van de burgerwacht  kregen het consigne om huis na huis de in bezit zijnde wapens van de ingezetenen in beslag te nemen. Om er zeker van te zijn, dat er zoveel mogelijk zou worden ingeleverd, werd de rondgang tweemaal gehouden. Vervolgens was men urenlang doende met het in meerdere afschriften opstellen, schrijven en laten rondbrengen van billetten van requisitie, d.w.z. briefjes met de concrete opgaven van de invorderingen van goederen en geld voor iedere ingezetene. Een waar monnikenwerk!
Zes gegoede landbouwers en twee slagers uit de stad kregen de organisatie in handen van het vorderen van karren en paarden voor de opgeëiste goederen en de voorbereiding van een eerste konvooi naar Antwerpen. Omdat er uit de gemeenten in de regio slechts twee burgemeesters met de eerder uitgezonden koeriers mee naar Hulst waren gekomen, stuurde Gallandat na middernacht opnieuw ijlboden naar de andere gemeenten in de regio, met het quotum aan goederen en belasting, dat men in Hulst zelf maar voor hen had bepaald.
Van enige nachtrust was voor de gegijzelden geen sprake, want later in de nacht kwamen  de boodschappers met het slechte nieuws terug, dat geen enkele gemeente volledig aan de gestelde Franse invorderingen wilde voldoen. Ossenisse en Hengstdijk wilden zelfs helemaal niets leveren en betalen. 
Een leuke hersenbreker voor Gallandat om nog een paardenmiddel te bedenken was, waarmee hij straks Rignon onder ogen kon komen.

Afbeelding 69 (GAH 907, 25-03-1814)

Typerend voor de administratieve accuratesse van Gallandat is het openen van een apart notulenboek op 25 maart 1814 op het moment, dat de teruggekeerde Franse troepen buitensporige leveringen van de stad Hulst eisten. In de inleiding geeft hij exact naar waarheid aan wie dit monnikenwerk tot stand moesten brengen: ‘den Adjoint Maire’ (= de loco-burgemeester = Gallandat zelf) en ‘den Communalen Raad’ (de gemeenteraadsleden, die gebleven waren). Welke bestuursfunctionaris hier ontbrak hoefde hij niet eens bij name te noemen.

In de voege ochtend van 26 maart zagen de Hulstenaren de volgende publicatie aangeplakt, ditmaal met het gebod om zowel de daags tevoren bekendgemaakte invorderingen naar de markt te brengen als de hun opgelegde belastingen op het stadhuis te voldoen. De lijm van het affiche was nog niet droog of er verscheen een Franse officier met zes soldaten om de daags tevoren in beslag genomen wapens mee te nemen. Rignon betoonde zich na inspectie ontstemd over de ingeleverde partij oud schroot en liet de burgerwacht  onder het waakzame oog van vier soldaten naar de ‘echte’ wapens zoeken. 
Rond deze tijd keerden enige uitgezonden Franse troepenafdelingen in Huls terug met gijzelaars uit de onwillige Oost-Zeeuws-Vlaamse gemeenten. De ongelukkigen werden bij de anderen in het stadhuis gevangen gezet.
In de – inmiddels derde – zoektocht naar verborgen wapens waren de speurneuzen na de visitatie van de huizen in de Steenstraat, Bierkaaistraat en Bontehondstraat juist de panden van de Broodmarkt aan het inspecteren  toen de begeleidende Franse soldaten het bevel kregen de zoekactie te staken.
Niet veel later werd duidelijk waarom.

                                                          Konvooi nummer 1

Onafwendbaar naderde het tijdstip van het ultimatum voor de levering van de goederen en de betaling vooraf van de belastingen. Met de minuut werd duidelijker, dat het totale quotum bij lange na niet gehaald was. Goddank had Gallandat in de nanacht nog een ei uitgebroed: aan de tekorten op de invorderingen kon niets worden gedaan, maar een aantal aanzienlijke burgers uit Hulst had hem desgevraagd toegezegd het ontbrekende deel va de bij te dragen belastingen van de naburige gemeenten voor te schieten. Om de burgemeester even uit de vuurlinie te houden, gingen een paar raadsleden het gesprek met de Rignon aan. Zij draaiden niet om de kwestie heen: 
De Contributien niet voldoende inkomende om tegen het bepaalde uur aantezuiveren, word eene Commissie, met d’heer Serruus aan het hoofd bij den Collonel gezonden om hem onder het oog te brengen de onmogelijkheid om de gevraagde Contributie te voldoen, vooral dewijl de Communes Ossenisse en Hengstdijk geheel niets betaald hebben (…) 9
Tot hun grote opluchting reageerde Rignon relatief gematigd: De Collonel na alle gedane poging staat toe dat de Commune van hulst zal volstaan voor die beide Communes voorteschieten tien duizend francs te betalen binnen een uur. Het was een uitweg, maar hiermee werd administratieve klus uitgebreid met het samenstellen van een lijst met voorschotbedragen, die de aanzienlijke burgers, ieder naar zijn draagkracht, zouden kunnen bijdragen. Terwijl men op grond van dit overzicht briefjes aan het schrijven was om aan de gegoede burgerij rond te delen, traden eensklaps de militaire bewakers binnen en dirigeerden iedereen naar de Grote Markt.
Op het plein stond, precies zoals op 9 maart bij de eerste inval, ook nu de hele militaire troep aangetreden vanwege het bevel onmiddellijk te vertrekken. Deze overhaaste afmars was natuurlijk de verklaring waarom Rignon het opsporen van de wapens voortijdig had beëindigd en zich – louter uit berekening – vrij inschikkelijk had betoond bij de niet gehaalde invorderingen. Vanwege zijn afmars kon hij de uitvoering van de bevelen toch niet meer controleren. Met gespeelde vriendelijkheid  prees hij de inspanningen voor de rekwisities, blies de onderbroken zoektocht naar wapens definitief af en ontsloeg de heren gegijzelden uit hun arrest. Tijdens zijn afwezigheid waren de bevelen echter nog steeds van kracht en  dezelfde avond of morgenvroeg zou het detachement terugkeren en dan moest het ontbrekende deel van de leveringen en betalingen echt in orde zijn. Hierna vertrok de Franse legertroep, met in zijn kielzog het eerste konvooi met de tot dan toe door Hulst bijeengebrachte hoeveelheid hooi, graan en rundvee, met bestemming  ‘Het Vlaams Hoofd’. Om het ten dele ingezamelde belastinggeld af te leveren sloot gemeentesecretaris Le Roy zich om veiligheidsredenen bij dit bewaakte goederentransport aan.

Afbeelding 70 (collectie universiteitsbibliotheek van Antwerpen, nr. UPR-258)
Lithografie van Jean Baptiste Madou in een boek uit 1825 (de prent kan dus ouder zijn), getiteld ‘Anvers, vue de la Tête de Flandres’ (Antwerpen, gezien vanaf het Vlaams Hoofd).

Het konvooi met de van Hulst en de andere oost Zeeuws-Vlaamse gemeenten afgeperste graan, hooi en vee moest worden ingeleverd op het ‘Vlaams Hoofd’, de toenmalige benaming voor ‘Sint Anna’ of ‘Sint Anneke’. Dit stukje land op de linkeroever van de Schelde werd ‘Vlaams Hoofd’ genoemd als het meest oostelijke deel van het graafschap Vlaanderen. Antwerpen aan de oeverkant van de rivier behoorde tot het hertogdom Brabant.

Negen dagen op eieren lopen (27 maart – 4 april 1814).

Precies zoals op 9 maart waren de Franse troepen na één etmaal overheersing ineens uit Hulst vertrokken met de wrange belofte van een spoedige terugkeer. Voor de inwoners van Hulst en van de omliggende gemeenten betekende het vertrek van de vreemde bezetter vrijwel geen verandering, want het interim-bestuur o.l.v. Gallandat hield zich strikt aan de orders van Rignon uit vrees voor de consequenties bij een eventuele derde terugkeer van de Fransen.
Op deze 26e maart voltooide het van gijzeling bevrijde bestuur alleen nog het invullen van de billetten ter voorschieting der voorgemelde 10.000 francs, verdeeld  tusschen 23. der meest gegoede ingezetenen van Hulst, in eene naar derzelven respective gegoedheid geproportionneerde evenredigheid.
Na een etmaal vrijwel onafgebroken aanpoten werd de vergadering gesloten en konden de heren eindelijk huiswaarts keren en hun slaap inhalen.

De komende negen dagen waren een aaneenschakeling van de krachtsinspanningen van het stadsbestuur, die meer en meer gedwarsboomd werden door weerspannige stadsgenoten, de meesten vanwege het nijpende tekort aan eerste levensbehoeften en verlies van inkomstenbronnen, sommigen louter voor eigen gewin.
Voor Gallandat en zijn medebestuurders zouden deze obstructies extra wrang zijn, omdat weldra zou blijken, dat hun keuze voor het continueren van de invorderingen de verkeerde was geweest: de Fransen waren weg en bleven weg.

De volgende morgen (27 maart) kwam men alweer in conclaaf bijeen en deze dagelijkse zittingen hield men vol, zolang men de Franse dreiging nog aanwezig achtte. Deze waarschijnlijkheid werd dezelfde dag nog onderstreept door de ontvangst van de zoveelste brief van generaal Aymard, met de eis dat de nog te leveren requisitien en Contributien moesten worden opgezonden. Het schrijven sterkte Gallandat in zijn zienswijze, dat het uitvoeren van de instructies van Rignon onder de gegeven omstandigheden de minst kwalijke aanpak was, maar ironisch genoeg stelde het afmarcheren van de Franse gewapende macht hem voor een onoverkomelijk probleem. Met de toenemende tegenwerking van de inwoners van Hulst was het twijfelachtig of de instructies van het eigen stadsbestuur voor de invorderingen braaf opgevolgd zouden worden. 

Afbeelding 71 (Cantonaal Museum van archeologie en geschiedenis Lausanne, nr. HIS 91/01; Frans infanteriegeweer uit de periode 1789-1799).

In de ochtend van 27 maart 1814 keerde een van de wagens met de beslag genomen geweren uit Antwerpen terug in Hulst met een aantal ‘Snaphaanen en ander wapentuig van het slechtste soort’. Rignon had het eerder bij zijn inspectie juist gezien: de inwoners van Hulst hadden van het schiettuig in eigen bezit schiettuig alleen de grootste rommel ingeleverd. Het afleverpunt op het Vlaams Hoofd had dan ook het meeste afgekeurd en teruggestuurd. De snaphaan is genoemd naar de ijzeren pen boven de trekker, die naar achteren werd vastgeklikt. Als het kruid in de kamer is aangebracht, ‘snapt’ de haan met zo’n klap naar voren, dat de ontstane vonken het kruid doen ontbranden. Dit geweer was als opvolger van de musket eveneens het wapen van de infanterist. Dit militaire vuurwapen circuleerde blijkbaar ook onder particulieren in Hulst.

                                                   Konvooi nummer 2

Het ‘provisorisch-bestuur-Gallandat’ probeerde de eventuele tegenwerking van de stedelingen voor een tweede konvooi te voorkomen door uit voorzorg de wachtposten aan de drie stadspoorten te verdubbelen. Deze maatregel voorkwam in ieder geval, dat de voor het transport bestemde bespannen wagens en karren in het geniep de stad voortijdig zouden verlaten.
Nadat de als expresse uitgezonden ijlkoerier) naar het Vlaams Hoofd en voerlieden van het eerste transport na hun terugkeer in Hulst hadden verzekerd, dat de wegen veilig genoeg waren, vertrok op 29 maart 1814 een tweede konvooi van Hulst naar Antwerpen, ditmaal bepakt met de door de omliggende gemeenten bijeengebrachte granen en runderen. Drie dagen later, op 1 april, bracht opzichter Van Duijse op het stadhuis hiervan verslag uit. Het enige goede nieuws was, dat de Franse Leden van de Commissie op het vlaamsch hoofd zitting houdende voor alle leveringen deugdelijke ontvangstbewijzen aan hem hadden verstrekt. Gallandat had hier sterk op aangedrongen, want van het eerste konvooi was het ontvangen reçu voor het graan onvolledig en voor het vee ontbrak het helemaal.
Deze opdracht aan Van Duijse was niet alleen typerend voor de administratief uiterst nauwgezette Gallandat, maar getuigde ook van diens vooruitziende blik. De dagen van Napoleons Imperium waren ten slotte geteld en met deze bewijsstukken zou men de Fransen een gepeperde rekening voor de onder dwang afgeperste invorderingen kunnen presenteren.
Het slechte nieuws was, dat maar een deel van de vracht het Vlaams Hoofd had bereikt. Zowel onderweg als op de plaats van bestemming waren meerdere voerlieden  op slinkse wijze verdwenen met de kennelijke bedoeling hun lading te verbergen en (op een later tijdstip) te gelde te maken. Als gevolg hiervan waren er vanzelfsprekend minder bespannen wagens teruggekomen. Om de stemming bij het bestuur nog meer te drukken kwam  ’s avonds het volgende dreigend schrijven van Franse zijde, dat de rekwisities echt deze dag ingeleverd moesten zijn op poene van militaire executie (terechtstelling!) 
Voor Gallandat c.s. was de situatie pure overmacht en niet te voorkomen geweest. Het tweede konvooi had het moeten stellen zonder een gewapend Frans escorte. Militairen van het Nederlandse bestuur-in-wording ontbraken ook nog steeds. Toevoegen van eigen burgers met hun niet ingeleverde goede wapens als escorte was al helemaal geen betrouwbare optie.

                                             (Geen) Konvooi nummer 3

Uit het gedeeltelijke fiasco van het tweede transport bleek temeer, dat Gallandats bestuur voor een duivels dilemma stond. Het niet uitvoeren van de afgeperste invorderingen zou de inwoners bloot stellen aan zware sancties, mochten de Fransen weer in Hulst verschijnen. Maar het stipt blijven opvolgen ervan zou een steeds fellere tegenstand van de eigen inwoners oproepen. Inderdaad begon de organisatie van het inzamelen van de goederen inmiddels flink te haperen door gesjoemel en regelrechte obstructie van de stedelingen. Zo bleek het idee om een vrijwillige wagt, bestaande in eerlijke lieden aan de drie poorten te stellen als surveillance van de reguliere poortwachters averechts te werken. Sommige wachtposten ontliepen hun diensten en andere benutten het wachtlopen juist om de maatregelen van het stadsbestuur te ondermijnen.
Gallandat had in zijn bureaucratische ijver namelijk bedacht, dat de voerlieden van het niet voor het transport bestemde ‘rollend materieel’ aan de poort een officieel biljet als vrijgeleide moesten afgeven, als zij de stad wilden verlaten. De wachtposten namen deze briefjes keurig in, maar deelden ze weer stiekem uit aan voerlieden van karren en wagens, die voor het voorgenomen derde konvooi waren bestemd.
Steeds meer inwoners vertikten het zich te houden aan de verplichte opslag van hun aandeel graan en hooi in het tot centrale opslag aangewezen stadhuis en sloegen het in plaats daarvan her en der op. 

Afbeelding 72 (Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, documentnr. 3630; juli 1919)

Een heel etmaal (25/26 maart 1814) zaten Gallandat en de raadsleden onder militaire bewaking  gevangen op het stadhuis, waar zij onder dreiging met gevankelijke wegvoering begonnen aan de onmogelijke klus om buitensporige invorderingen en vooruit te betalen belastingen te organiseren. Dit werk ging hier ook na het etmaal-in-arrest nog negen dagen lang onverminderd door.

Uit praktisch oogpunt werd het voor het transport bedoelde vee in (eigen) stallen en schuren ondergebracht, maar het bijbehorende meldsysteem aan de stadsregering werd meer en meer ontdoken. Allengs hadden de bestuurders steeds minder kijk op wat er was ingezameld en waar het was opgeborgen, zodat een derde konvooi steeds meer uit het zicht raakte. De bestuursvergadering legde zich noodgedwongen neer bij deze status quo en gaf op 1 april 1814 tot grote opluchting van de landbouwers de voor het transport bestaande paarden vrij om de landbouw niet te laten kwijnen welke voor al in dit saisoen zonder eenige ogenblikken te verliezen moet worden doorgezet, wilt men de landlieden aan geen merkelijk verlies zijn bloodgesteld 10.
De pauze in het gereedmaken van het derde transport betekende geenszins het onderbreken van pogingen de invorderingen te blijven organiseren. De van de boeren afkomstige ingebrachte hoeveelheid graan, hooi en vee kwam vanzelfsprekend niet voor hun rekening alleen, maar diende zo eerlijk mogelijk over de bevolking van alle betrokken gemeenten worden verdeeld.
Omdat kolonel Rignon de uitvoering van die invordering aan het stadsbestuur van Hulst had opgelegd, was dit al net zo’n monsterklus als het invorderen van de goederen en de verdeling van de vooruit te betalen belasting. Met het hele circus van het naar rato uitrekenen, biljetten schrijven, biljetten rond laten brengen, publicatie opstellen en laten aanplakken en aflezen en ten slotte van ieders aandeel de penningen te ontfangen en daar van quittantien te geven, was men de hele 2e en 3e april druk bezig.
De bijzonder tijdrovende ambtelijke aanpak van Gallandat had niet alleen het invorderen zelf ten doel, maar vloeide ook voort uit de ethische opvatting van zijn functie. De pijn van de zo vervloekte Franse invorderingen moest zo billijk mogelijk worden verdeeld. En vooruitkijkend was er onweerlegbaar en betrouwbaar bewijsmateriaal om later zoveel mogelijk schadeloosstelling van Frankrijk terug te vorderen.

Dus werd er daags na het wegtrekken van de ‘troep-Rignon’ maar weer eens eene publicatie gedaan waar bij de ingezetenen verzogt worden die iets te goed hebben wegens gemaakte onkosten, kort voor gedurende of na de jongste plaats gehad hebbende uitrede der fransche troupes hunne rekeninge morgen ochtend voor 10 uuren te komen inbrengen.
Even nauwgezet als de eerlijke verdeling der lasten werd een aanvang gemaakt met het formeren van een generaal tableau voor alle acht de Communes van ’t Canton van Hulst, inhoudende wat er van wegens iedere Commune naar Antwerpen is opgezonden, en wat er van dat opgezondene van iedere Commune gearriveerd is en geleverd is.
Deze zichzelf opgelegde bureaucratische taken mochten een voor alle betrokkenen transparant overzicht opleveren, het kostte zeeën van tijd en was ten bate van een vijand van wie men niet wist of deze terug zou keren. 

Alsof het allemaal nog niet genoeg was, lag er in de raadsvergadering van 4 oktober een ingekomen stuk ter voorlezing van  commissaris-generaal François de Jonge 11. Voor een weggevluchte bestuursfunctionaris nogal pedant, eiste (!) hij van het provisioneel Bestuur van Hulst een gedetailleerde opgaaf van de bezetting der Stad met fransche troupes.
Vanzelfsprekend bood Gallandat zich weer aan om het vereiste verslag in concept op te stellen, compleet met de daartoe strekkende bijlagen; een werkje, dat hem de hele dag bezig hield. Rond zes uur ’s avonds kwam de hele Raad nog eens bijeen om het ontwerpverslag te bespreken en te fiatteren. De volgende dag bleek, dat dit schrijven het laatste ‘wapenfeit’ van het ‘interim-bestuur Gallandat’ was.

Het ‘arrivement’ van Hendrik Van Raden

Op 5 april 1814 had Gallandat na de opening van de dagelijkse vergadering om tien uur ’s morgens net de ingekomen post afgehandeld, toen het bericht kwam, dat de Heer Maire in de stad was aangekomen. De terugkeer van de op 25 maart uit Hulst naar Goes gevluchte president-burgemeester was het beste bewijs, dat het Franse gevaar definitief was verdwenen. Het lag voor de hand, dat Van Raden eerst netjes zijn opwachting maakte bij het ‘interim-bestuur’, dat negen dagen lang voor hem de kastanjes uit het vuur had gehaald, maar dat deed hij niet. Zijn enige actie was het opstellen van een publicatie, die hij door veldwachter Jacobus ’t Gilde liet overhandigen aan gemeentesecretaris Lorio met de instructie deze voor de bevolking van de stad openbaar te maken. Hierna vertrok hij meteen uit Hulst naar zijn Hof te Zande, Gallandat en de raadsleden nog een uur in de waan latend in afwagting van eene boodschap of brief van den Heer Maire of van Zijn Edele zelve 12. Omdat Van Raden taal noch teken gaf werd rond elf uur besloten uiteen te gaan en aftewachten wat er Zal worden afgekondigd en hoedanig de intentie van den Heer Maire wezen Zal, en provisoir de vergadering op te schorten tot nadere Convocatie (oproep). De vergadering was overigens van mening, dat door het retour van de burgemeester de legitimiteit van het ‘voorlopig bestuur’ van de stad Hulst was komen te vervallen. 

Afbeelding 73 (schilderij van Jan Haak, 1856; gemeentearchief Hulst)

Nogmaals het Hof Te Zande bij  Kloosterzande, nu op een schilderij van de Hulsterse schilder Jan Haak.
De manier van doen van de uitgeweken Van Raden, direct na zijn terugkeer op 5 april 1814 in Hulst , was kenmerkend voor de man. Zonder zich te vervoegen bij de in functie gebleven Gallandat en de raadsleden liet hij een publicatie in Hulst aanplakken, die hij even later weer moest intrekken, omdat deze in strijd was met de eerdere openbare bekendmakingen van Gallandat. Zo snel mogelijk na zijn ‘arrivement’ vertrok hij naar zijn geliefde Hof te Zande, het bestuur van Hulst vooralsnog in onwetendheid achterlatend.

Dezelfde dag nog (25 maart) om drie uur ’s middags ontving Gallandat  de intentie van den Heer Maire , zij het indirect bij monde van gemeentesecretaris Lorio. Van Raden liet weten, dat al het geen door hem, adjoint (loco-burgemeester Gallandat) en door de andere heren gedaan was adprobeerde (goedkeurde) en dat hij geen tijd hebbende om in de stad te blijven maar noodzakelijk naar ’t Huis te Zande moetende hun liet aanzeggen in de bestuuring van zaken te blijven continueeren. Een fatsoenlijke uitleg, welke zaken op het Hof te Zande op dat moment veel dringender waren dan het hervatten van zijn negendaags onderbroken burgemeesterschap van Hulst, bleef achterwege. Maar nu was er tenminste wel een lastgeving en dus kwam in de ochtend van 6 april de vergadering toch weer bijeen om haar ‘demissionaire’ 13 positie te bepalen. Nadat de gemeentesecretaris even in de zitting binnen was gekomen om de opdracht van Van Raden ook aan de raad mee te delen, volgde een lange discussie in hoeverre de slechte mondelinge boodschap als legaal en officieel kon worden aangemerkt. Evenals de vorige dag vroeg men zich nog steeds af of er eene genoegzame bevoegdheid voor de vergadering exteerde (bestond) om het bestuur en de afdoening van die zaken op zig te blijven nemen. Ten slotte kwam men overeen, dat Gallandat als adjoint maire toch de wettige plaatsvervanger van de teruggekeerde, zij het niet aanwezige, burgemeester Van Raden was. 

Na dit formele punt vroeg de afhandeling van het nooit uitgevoerde ‘derde konvooi’ onmiddellijke aandacht. Nog steeds lag er in het stadhuis hooi en graan en stond er op verschillende locaties vee, dat de door de Fransen aangeslagen gemeenten bijeen hadden gebracht. Dit alles moest nu weer in omgekeerde volgorde zo verdeeld worden, dat alle eigenaren de juiste eigendommen in de juiste  hoeveelheid terugkregen. Opnieuw een tijdrovende administratieve rompslomp.

Twee dagen na zijn terugkeer in Hulst verwaardigde ‘president-burgemeester’ Hendrik van Raden zich op 7 april 1814 in de bestuursvergadering te vertonen en het voorzitterschap te aanvaarden. Hij opende de zitting met de meer dan terechte dank betuiging aan de Leden die bij Zijne afwezendheid, gefungeerd hebben voor de door hun, in die critieke omstandigheden, gemanifesteerde werkzaamheid, ijver en zorg 14.

Vervolgens kwam hij met twee vreselijk hypocriete dooddoeners. Hij bezwoer dat ’t hem leed was in die werkzaamheden niet gezamentlijk met hun te hebben kunnen deel nemen en dat Zijn bijwezen geen beter lot aan de Burgerij zou hebben bezorgd. Alsof hij geen andere keuze had kunnen maken!
Niettemin gaf hij toch ruiterlijk toe, dat hij gevlucht was uit angst voor zijn persoonlijke veiligheid, zeggende dat het aanblijven in zijn functie aan hem, hoogstwaarschijnlijk, een ongelukkig lot zou hebben toegebragt. Precies! Dit gevaar was voor Gallandat en de raadsleden en de inwoners van Hulst net zo groot.

Deze dag en de volgende dagen besteedde het gemeentebestuur aan de verdere afwikkeling van de ‘terugverdeling’ van de ingevorderde goederen over de rechtmatige eigenaren en aan de wijze van terugbetaling van de relatief grote sommen geld, die een twintigtal aanzienlijke burgers had voorgeschoten voor de door Rignon afgedwongen vooruitbetaalde belasting over 1814. Van Raden liet zich daarbij verrassend van zijn goede kant zien. Hij was bij al de vergaderingen op deze dagen present en nam uit eigen beweging – een unicum – meerdere karweitjes op zich. Zoals verwacht kon worden hield  hij deze collegialiteit niet lang vol en verviel in zijn oude gewoonte om zijn taken als burgemeester ontlopen.

  1. Voor de historische achtergrond van  de gebeurtenissen in Zeeuws-Vlaanderen en Hulst in het voorjaar van 1814 is in deze paragraaf 4.2.2 gebruik gemaakt van het werk van K. Heeringa, blz. 450-471.
  2. ieder gezinshoofd, dat verplicht werd militairen in zijn woning in te kwartieren, kreeg dit bevel met instructies op een 'biljet'uitgereikt
  3. onder dreiging van directe militaire bestraffing
  4. Heeringa, K. blz. 467.
  5. Doedens, A. , blz. 32-37
  6. Dit gevatte antwoord wordt als citaat vermeld in Van der Aa blz. 954; Adriaanse blz. 144-145 en Brand, blz. 391 halen de gebeurtenis ook aan. Geen van deze auteurs noemt echter de oorspronkelijke bron, zodat de authenticiteit van Gallandats gevatte antwoord niet kan worden vastgesteld.
  7. De raadsleden Marcus Cardon, Leonard Koning, Francies Serruus, Theodorus Coppieters en Cornelis Verberkmoes zaten gevankelijk in het stadhuis. De kapiteins van de gewapende burgerwacht Felix Joly en Frederik Woed, almede de gemeentesecretaris W. Le Roy kregen huisarrest en werden eveneens als gegijzeld onderpand beschouwd.
  8. Heeringa, blz. 467
  9. Dit citaat en volgende citaten in deze paragraaf: GAH 907.
  10. GAH 907, 01-04-1817.
  11. Zie 4.2.2. onder ‘een gijzeling van een etmaal’
  12. Dit citaat en de volgende citaten in deze paragraaf: GAH 907.
  13. Een openbaar bestuurslichaam, dat zijn ontslag heeft aangeboden, maar nog even aanblijft om de lopende zaken te behartigen, totdat er officieel een nieuw bestuur is geïnstalleerd.
  14. Dit citaat en volgende citaten uit de vergadering van 7 april 1814: GAH 907, 07-04-1814.
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief