Gallandat

De goede genius van Hulst

5.2.3 Een ‘royaal’ gebaar te elfder ure

Aanvankelijk leek het erop, dat de brandbrief van het gemeentebestuur mosterd na de maaltijd was, want de voorbereidingen voor de verkoop van de vestingwerken waren inmiddels in volle gang.
Landmeter Josephus Francies Peeters had  alle onderdelen van de fortificatiewerken, inclusief de militaire gebouwen en gronden, al opgemeten, op grond waarvan de ‘Dienst der Domeinen’ een inventarislijst van deze dominiale goederen had gemaakt 1. Tussen 17 en 21 april 1820, ongeveer een maand na het versturen van het verzoekschrift aan de vorst, volgde het opnemen en de taxatie van het op de verkooplijst voorkomend onroerend goed, waaronder ook de houten bruggen over de capitale grachten en de capitale wallen.  

Met de proclamatie van de openbare veiling tussen 2 en 19 augustus 1820, verspreid over meerdere dagen, leek een goede afloop finaal verkeken. Zou Zijne Majesteit dan toch ontstemd zijn geweest over de verschillende kritiekpunten aan zijn adres in het rekest van 17 maart 1820?
Toch geschiedde te elfder ure het onwaarschijnlijke! In het Koninklijk Besluit van 10 juni 1820 trok koning Willem I de vestingwallen en de linie van communicatie van Hulst naar Zandberg terug uit de voorgenomen verkoop en verving de jaarlijkse vaste toelage aan het armbestuur van Hulst weer door het recht op de (gedeeltelijke) opbrengst van de snoei van de daarop staande bomen. 
Uit deze twee met elkaar samenhangende beslissingen blijkt niet alleen dat Gallandats argument met betrekking tot de armenzorg precies de juiste snaar bij de vorst had geraakt, maar verklaart ook waarom de gemeente Hulst niet de gehele vesting in erfpacht kreeg. Het ging de armenzorg immers om de inkomsten uit de snoei op de wallen en linie en daarom werden alleen deze twee onderdelen aan de veiling onttrokken.

Afbeelding 85
Deze luchtfoto van de Fototechnische Dienst van het Nederlands instituut voor militaire historie (periode 1920-1940) geeft een goed overzicht van de onderdelen van de vesting, die de gemeente Hulst in erfpacht kreeg. Het betrof  de hele de aarden verdedigingsgordel (A), alle bolwerken (B), de drie stadspoorten (C) en de linie naar Zandberg (buiten het kader van de foto).
De omliggende vestinggrachten en het aanpalende buitengebied, inclusief de daarin liggende  vestingonderdelen werden in percelen aan particulieren verkocht. In het landschap herkennen we als verkochte onderdelen: de ‘binnenvest’ (D), 4 (gedeeltelijke) omtrekken van  de voormalige ravelijnen (E,F,G,H) en het langgerekte gedeelte van de glacis (glooiend terrein buiten de omwalling) (I).

Bij de in augustus 1820 gehouden veiling kwam het overgrote deel, bestaande uit onder meer de vestinggrachten, de ravelijnen en de glooiingen van de glacis rond de stad, in handen van particulieren. Omdat de gemeente wel de omwalling met de bolwerken en de stadspoorten verwierf, was het toch aan Gallandats ultieme smeekbede te danken, dat de voormalige ‘aarden bescherming’ als ‘beschermde aarde’ rond de stad behouden bleef.
Verrassenderwijze werden de belangrijkste door particulieren gekochte onderdelen ook gespaard. De vesten werden door de eigenaren uitgebaat door er visrecht uit te geven, terwijl de ravelijnen en glacis, verdeeld in percelen, als moes- en tuingrond gepacht konden worden.
Het – nog immer – stroperige tempo van de bureaucratie van ‘Domeinen’ zorgde er ook nu weer voor, dat de afhandeling nog bijna twee jaar aanliep en tijdens deze periode kon de gemeente zelf niets beslissen over en doen aan onderhoud en exploitatie (zie ook par. 5.1).
Op 17 oktober 1821 kwam er bij de gemeenteraad een missive van ‘Domeinen’ binnen met de overbodige vraag of de raad als nog genegen Zou Zijn om het onverkochte gedeelte van de Kapitalen wallen dezer stad, als mede de Linie van Hulst naar den Zandberg, met de poorten dier Stad in erfpacht te bekomen tegen betaling van eenen Jaarlijkschen Canon van één honderd en tien guldens. Het uiteraard bevestigende antwoord luidde, dat eenparig besloten was vermelde erfpacht van het als nog onverKochte gedeelte der Kapitale Wallen onzer Stad, van de Linie loopende van dezelven naar den Zandberg en van deszelfs Poorten op de voorgestelde Conditien te accepteren (…) tegen betaling van eenen jaarljksche Kanon van f. 110. Met een bijna hoorbare zucht besloot de raad met de wens de finale afdoening dier Zaak, zoo veel immer mogelijk, te willen bespoedigen 2. In de ambtelijke molen van de vorst en van ‘Domeinen’ betekende spoedig een periode van een half jaar, waardoor uiteindelijk op 4 mei 1822 het erfpachtcontract  notarieel gepasseerd werd.

Afbeelding 86
(rijksmuseum.nl, objectnr. SK-C-1460)

Het zeer bekende staatsieportret ’ten voeten uit’ van Zijne Majesteit Koning Willem I, geschilderd door Joseph Paelink in 1819, precies in de periode, waarin de  gemeente onder leiding van Gallandat de vorst herhaaldelijk vroeg om de vestingwerken aan Hulst te verkopen of in erfpacht te geven. Dat de koning pas op het allerlaatst besloot de vesting – zij het ten dele – af te staan aan de gemeente Hulst,  kwam vooral op het conto van de taaie vasthoudendheid van Gallandat. 

Exact 6 jaar na het eerste verzoek van Gallandat c.s. aan koning Willem I was de gemeente Hulst ten slotte in het (pacht)bezit van de aarden mantel en de liniedijk gekomen.

Het proces had niet veel langer moeten duren, of Gallandat had het erfpachtcontract niet meer in ontvangst kunnen nemen: in september 1823 zou hij overlijden.

  1. Gazette van Gend , Annoncen ofte Waerschouwings-blad, nr. 1493, 06-04-1816, bij Koninklijk Besluit van Zijne Majesteit koning Willem I was op 31 juli 1815 Josephus Francies Peeters beëdigd, woonende binnen de gemeente Vracene (District Sint Nicolaes), op het gehugte Meirdonck.
  2. GAH 909, brieven van 17-10-1821 en 30-10-1821; GAH 1040, nr. 824.
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief