Gallandat

De goede genius van Hulst

5.2.2 Een zaak van lange adem

Omdat de grondwet de koning het recht gaf zelf veel bij Koninklijk Besluit, d.w.z. zonder regering en parlement te regelen, ontving koning Willem I een gigantische hoeveelheid post, die om praktische redenen gefilterd werd door speciaal aangestelde functionarissen, de ‘gouvernements-solliciteurs’. Dit eerste station in het proces was zeer belangrijk, omdat hier bepaald werd welke post aan de soeverein werd doorgestuurd en met welke prioriteit. Voor veel brieven, die niet vergezeld gingen van invloedrijke aanbevelingen, was dit al meteen het einde van de rit.
Overigens bleven verzoeken van de bevoorrechte afzenders, die het staatshoofd wel bereikten, meestal ook nog lang op de plank liggen. De koning stond er om bekend om alles wat hij onder ogen kreeg minutieus te lezen, te overdenken, te becommentariëren en te beoordelen.  
Al deze voetangels en klemmen ten spijt, de gemeenteraad van Hulst had kennelijk alle vertrouwen in een goede afloop, toen het een beknopt rekest aan de vorst indiende om de vesting aan de gemeente af te staan. 

Afbeelding 81 (GAH 1047, 18-11-1816, No 4)

Het einde van het eerste aan Zijne Majesteit gerichte schrijven van de gemeenteraad van Hulst om  de voormalige vestingwerken te verwerven. Nu het om een brief ging aan koning Willem I persoonlijk, was ook Van Raden niet te beroerd om zijn naam onder het rekest te  doen plaatsen.

Een jaar nadat het schrijven was verstuurd en een antwoord vanzelfsprekend op zich liet wachten, kregen Gallandat en de zijnen onbedoeld steun uit onverwachte hoek van Cornelis Haak, de ontvanger van het armbestuur in Hulst. Hij had eveneens een petitie aan Zijne Majesteit gestuurd, maar dan inclusief een aanbeveling van Gedeputeerde Staten van Zeeland 1. Net als het gemeentebestuur was de armenzorg bezorgd vanwege een eventuele verkoop van de vesting. Al meer dan honderd jaar had de plaatselijke armenzorg het recht om de opbrengst van een gedeelte van de kap, d.w.z. de snoei van de bomen op de wallen en de ‘linie van communicatie’, te gebruiken als een van de inkomstenbronnen voor het onderhoud van de behoeftige stadgenoten.  Als deze onderdelen van de voormalige vesting onder de hamer kwamen, zou de armenzorg een belangrijke financiering missen. Het verzoekschrift aan de koning moest dit voorkomen.

In zijn brief aan de koning verwees Cornelis Haak, de secretaris van de armenzorg  in Hulst, naar de ‘Linie van Communicatie’ van Hulst naar Zandberg, een onderdeel van het verdedigingsstelsel tussen de vestingsteden in Staats-Vlaanderen. Het tracé is nog steeds in het landschap te herkennen. De luchtfoto is genomen uit de richting van Hulst naar het voormalige fort Zandberg, dat op de foto midden boven aan het einde van de bomenrij gesitueerd was. De straat horizontaal net boven het midden is een stukje  van de Kijkuitstraat .

Afbeelding 82 (staatsspaanselinies.eu) 

Om procedurele redenen vroegen Gedeputeerde Staten met betrekking tot de ingekomen stukken uit gemeenten vooraf altijd de mening van het betreffende gemeentebestuur en zo belandde het schrijven van de ontvanger van de armenzorg op 20 januari 1817 bij burgemeester Gallandat op zijn bureau. In de eerstvolgende gemeenteraadsvergadering stemde het college uiteraard van harte in met het rekest van Haak, dat naadloos aansloot  bij het eigen verzoekschrift aan de koning.
Toen er na een half jaar nog geen antwoord was gekomen op de petitie van de armenzorg, besloot Haak een herhaald verzoek in te dienen met een paar extra aanbevelingen van de kant van de ‘Hoofdadministratie der Domeinen’ en van de Minister van Binnenlandse Zaken. Het bleek de juiste zet op het schaakbord, want nu kwam er onwaarschijnlijk snel,  na vijf dagen al, een koninklijke reactie. Een opgelucht armbestuur kon een goedgunstig Koninklijk Besluit koesteren. Weliswaar behield men niet  het vroegere genot der kap van de bomen, maar in plaats daarvan zegde de vorst een aan het Armbestuur geaccordeerde jaarlijksche toelage uit de Domeinkas van eenhonderd guldens toe 2. Dat koning Willem I via deze constructie zijn handen vrij wilde hebben om de vesting te verkopen, stond er niet met zoveel woorden, maar het kon wel zo geïnterpreteerd worden. Maar in de correspondentie en notulen van de gemeenteraad van Hulst ontbreekt ieder spoor van ongerustheid en een herhaald verzoekschrift aan de koning kwam er niet.
Evenmin gingen de alarmbellen rinkelen, toen Gallandat in december 1818 – inmiddels twee jaar na het indienen van het verzoekschrift – als van terzijde, officieus kreeg ingefluisterd, dat de ‘Registratie der Domeinen’ in het begin van den aanstaanden jan 1819 een aantal militaire gebouwen van de hand zou doen, waaronder ook de zogenaamde hoofdwacht naast het stadhuis. Gallandat richtte wel een eerbiedig adres aan Zijne Majesteit om te voorkomen, dat de Hoofdwacht, strekkende tot de winter- nachtwachten van de schutterij onder de hamer van de veilingmeester zou komen, maar een verband tussen de liquidatie van militaire objecten in de stad en een mogelijke uitverkoop van alle vestingonderdelen werd blijkbaar niet gelegd 3.

Afbeelding 83 (Jan Haak, midden 19e eeuw, in: Gielen, W. blz. 341)

Een alleraardigst straattafereeltje van Jan Haak, gesitueerd  op de Grote Markt van Hulst met onderaan veldwachter Hendrik Mogge. Hij heft een stok naar een deugniet, die de benen neemt voor de sterke arm van het gezag. Links rent het slachtoffer van zijn kwajongensstreek, een hond met voorwerpen aan zijn staart gebonden. Op de achtergrond bevindt zich rechts naast het stadhuis de openbare lagere school, op de locatie van en in het gebouw van de vroegere ‘Hoofdwacht’. Eind 1818 kreeg Gallandat bericht, dat dit gebouw – samen met andere militaire gebouwen in de stad – op de nominatie stond om gesloopt te worden.

Dat het uitblijven van een antwoord van de koning en het opheffen van militaire bouwwerken wel degelijk vege tekenen waren, werd in februari 1820 ongenadig  waarheid in de summiere mededeling van het kantoor der Domeinen, dat de complete fortificatiewerken van Hulst binnenkort in afzonderlijke percelen in het openbaar verkocht zouden worden. Het voldongen feit leidde tot een grote paniekreactie bij het stedelijke bestuur, want dit was wel het slechtst denkbare scenario! Bij een veiling was de gemeente tegenover kapitaalkrachtige particulieren geen partij en een verkoop in onderdelen aan privépersonen zou een haast zekere ontmanteling van de aarden wal rond de stad en van de linie betekenen.
Met een mengeling van ongeloof, wanhoop en verontwaardiging greep Gallandat namens de gemeenteraad naar ganzenveer en inktpot en zette zich aan het concept van een brandbrief om Zijne Majesteit te bewegen op zijn beslissing terug te komen. In tegenstelling tot het eerste verzoekschrift zorgde de ontreddering nu wel voor een bijzonder lang epistel met een compleet  arsenaal aan argumenten.  Uit tactisch oogpunt was de tekst rijkelijk gelardeerd met onderdanige frasen. Opvallend genoeg bevatte de smeekbede ook enige directe en indirecte corrigerende tikjes op Zijne Majesteits vingers.
De Burgemeesteren en Raden der Stad Hulst hadden zich – zo blijkt uit de openingszin – tot Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden gericht Opgewekt door het Zoo algemeen als openbaar gemanifesteerd verlangen hunner stadgenooten, en wel overtuigd dat Uwe Majesteit het aan de ondergeteekende niet en kwade Zal Duiden dat zij zich vervrijmoedigen bij Hoogst denzelven de tolken hunner mede-Ingezetenen te zijn 4
Hierna werd de vorst herinnerd aan het eerste rekwest van den 18 November 1816, dat Gallandat op het eerbiedigst had aangeboden, maar waarop nooit een antwoord was gekomen, zodat de gemeenteraad er maar vanuit moest gaan, dat het verzoek moet van de hand zijn gewezen. Vervolgens kregen twee, onder het staatshoofd ressorterende overheidsorganen, de wind van voren voor hun ernstig ambtelijk verzuim. De deplorabele staat van de toegangsbruggen en stadspoorten, een gevolg van   achterstallig onderhoud in twintig jaar Franse overheersing (1795-1815), was pas dramatisch verergerd als gevolg van de misdadige nalatigheid van achtereenvolgens het Departement van Oorlog en de Dienst der Domeinen in de eerste vijf jaar van het nieuwe koninkrijk (1815-1820). De gemeente had bij deze overheidsinstellingen aanhoudend maar zonder enig resultaat  aangedrongen op het herstel van of het overdragen van de vestingwerken aan de gemeente Hulst.
Tegen deze achtergrond had het nu bekend geworden, maar onvoorziene besluit tot de verkoop van de vesting eene onder alle de klassen van ingezetenen algemeene verslagenheid teweeggebracht. Het betekende immers, dat bij eene eventuele demolitie (afbraak) der vesting, de veiligheid hunner eigendommen, ja zelfs die hunner Personen, ten hoogsten gecompromitteerd (geschaad) zoude worden, aangezien de achter de huizen van, genoegzaam alle de Ingezetenen liggende en tot tegen aan de wallen palende tuinen, als dan, geheel en al zouden openliggen, en aan allen euvelmoed (baldadigheid) zijn bloodgesteld. Omdat het aspect van de bescherming van de stedelingen er bij de koning blijkbaar goed ingeprent moest worden, herhaalde Gallandat dit argument nogmaals in andere bewoordingen: dat hunlieden woningen, als welke bouw, in eene vanouds door wallen en grachten besloten stad niet is ingericht om eenigen wederstand te kunnen bieden aan de inbraken, dieverijen en andere delikten, waar aan open liggende plaatsen zijn geëffroneerd (onderhevig) , alle veiligheid ontbloot zouden zijn.
De aarden wal rond de stad hield trouwens niet alleen criminaliteit van buitenaf tegen, maar bood ook bescherming bij eventuele doorbraak het zij van den Polder van Nieuw Kieldrecht het zij van de Polders Absdalen, Riet- of Wulfsdyk welke aldan eene geheele inundatie der stad ten gevolge zoude hebben. En deze functie was nog méér van toepassing op de linie van communicatie, omdat  bij een dijkdoorbraak hiervan de inundatie van geheel Hulsterambacht dreigde.
Ten slotte speelde Gallandat heel behendig zijn ultieme troef uit door te refereren aan het verzoekschrift van de armenzorg van Hulst. Dit argument werd vanzelfsprekend geïntroduceerd met de nodige pluimstrijkerij door op het nederigst en in allen ootmoed te memoreren met welk eene dankbaarheid jegens Uwe Majesteit de supplianten 5  zich ook vervuld vinden over de, bij Hoogstdeszelfs Besluit van den 10. Junij 1817, No 6, aan het Armbestuur geaccordeerde jaarlijksche toelage uit de Domeinkas van eenhonderd guldens. Hierna werd dit gebaar van de vorst jegens de armen zeer geraffineerd uitgespeeld, door de koning uit te nodigen om de voorschreve jaarlijksche toelage weer te vervangen door het vroegere recht op de inkomsten uit de Kap van hout. Als Zijne Majesteit immers genegen was hiertoe te besluiten, kon hij  veel meer voor de armen uit Hulst doen. Dan zou het bedrag van de voorschreve toelage, tot een derde, veellicht (wellicht) tot de helft kunnen vermeerderen door de mogelijkheid van eene meerdere uitbreiding en aankweeking van het Plantsoen. Zo waren in het pleidoo de petities van Haak en Gallandat, die om verschillende redenen toch hetzelfde beoogden, uitgekookt samengebracht. Het uiteindelijke doel van het verzoek was vanzelfsprekend weer verpakt in de meest nederige bewoordingen. Zijne Majesteit werd verzocht op het ootmoedigst om de verkooping der voorschreve vestingwerken geen voortgang te doen hebben, maar dezelve (…)aan de Stad in Chyns6uittegeven.
De leden van het stadsbestuur spraken dan ook de vurige hoop uit, dat de koning het aan de ondergeteekenden niet ten kwade Zal Duiden dat zij zich vervrijmoedigen bij Hoogst denzelven de tolken hunner mede-Ingezetenen te zijn en men nam de eerbiedige vrijheid Hoogstdenzelven op het nederigst te verzoeken daar bij de belangens van hunne Stad en Armen in gunstige Consideratie te willen nemen.

Afbeelding 84 (rijksmuseum.nl, objectnr. BK-1970-108B)

Gallandat zal op het stadhuis beslist niet zo’n kostbaar inktstel hebben gehad als dit kunstwerk van zilversmid Laurens Potmans (Middelburg, ca 1773-1782), maar thuis – waar hij veel concepten voorbereidde – mogelijk wel. De zilveren peervormige tafelbel in het midden wordt geflankeerd door de meloenvormige inktpot (links) en zandstrooier (om de inkt te drogen; rechts). Welk attribuut Gallandat ook gebruikt heeft, na het schrijven van het zeer uitgebreide verzoekschrift aan koning Willem I zal  zijn inktpot ver leeg geweest zijn

Precies zoals eerder in het schrijven terzake aan het Ministerie van Oorlog (zie par. 5.2.1) werd nog het voor die tijd originele argument opgevoerd, dat het verwerven van de voormalige vesting een verfraaiing der stad en agrement (genot) der inwoners zou betekenen.
Deze laatste korte opvatting was  een prima afsluiting van de petitie, maar Gallandat moest aan koning Willem I toch nog even kwijt, dat Zijne Majesteit de stad Hulst voor een voldongen feit had geplaatst als gevolg van het lang uitblijven van zijn besluit om de vesting te verkopen.
Alle leden van het gemeentebestuur van Hulst ondertekenden het rekest, behalve Van Raden. Als rentmeester van de Domeinen in Oost-Zeeuws-Vlaanderen, welke instelling in de brief van misdadige nalatigheid werd beticht,  moet hij wel erg gepikeerd zjn geweest. 

Op 17 maart 1820 ging de smeekbede via de voorgeschreven procedure uit naar  ‘goevernements-solliciteur Schmolck in Den Haag met het uitdrukkelijk verzoek deze ten spoedigste bij Zijne Majesteit gelieve intedienen en daar het noodig of dienstig zou Kunnen Zijn, te appuieren (aan te bevelen).

  1. De officiële naam van het dagelijks bestuur van de provincie.
  2. K.B. 10 juni 1817 nr. 6.
  3. GAH 908, 14-12-1818
  4. Alle citaten uit dit verzoek: GAH 1047, 10-03-1820.
  5. lett. de afsmekers, in dit geval de gemeenteraadsleden
  6. tegen een jaarlijkse betaling
Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief